Selecteer een pagina

Artikel 1.1 Recht op toegang

Eenieder heeft recht op toegang tot publieke informatie zonder daartoe een belang te hoeven stellen, behoudens bij deze wet gestelde beperkingen.

Parlementaire behandeling

Wetsvoorstel Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 8)

Artikel 1.1 Recht op toegang

Een ieder heeft recht op toegang tot publieke informatie zonder daartoe een belang te hoeven stellen, behoudens bij deze wet gestelde beperkingen.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 8, p. 2 (VvW n.a.v. advies RvS)

Memorie van toelichting Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 9) – algemene toelichting

Het doel van deze wet is om overheden en semioverheden transparanter te maken, om zo het belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische rechtsstaat, de burger, het bestuur en economische ontwikkeling beter te dienen. In de eerste plaats worden daarvoor middels dit voorstel de toegang tot publieke informatie en het hergebruik van die informatie als rechten van burgers verankerd, wat een noodzakelijke stap is in de erkenning van het belang van transparantie en openbaarheid. Aan deze rechten wordt invulling gegeven door een versterking van de actieve openbaarheid, dus het toegankelijk maken van informatie nog voordat daar om verzocht is.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 9, p. 5 (MvT n.a.v. advies RvS)

3. Het belang van openbaarheid van publieke informatie

Dit wetsvoorstel beoordeelt de belangen die betrokken zijn bij openbaarheid anders dan de huidige Wob. Sinds de inwerkingtreding van de huidige Wob is de maatschappij snel veranderd en hebben burgers andere verwachtingen van hun bestuur gekregen. Ideeën over de democratie en rechtsstaat zijn in lijn daarmee geëvolueerd. Aan de ene kant betekent dit dat overheden en semioverheden meer inzicht moeten geven in hun functioneren. Niet alleen het eindresultaat van besluitvorming of beleid is van belang, minstens zo belangrijk is de manier waarop tot besluiten is gekomen. Anderzijds betekent het dat burgers bij willen dragen aan bestuur door middel van vernieuwende ideeën, kritische controle en actieve participatie. Openbaarheid is dan noodzakelijk om burgers, belangengroepen en bedrijven te betrekken bij de eerste stappen in besluitvorming.

Dit wetsvoorstel gaat uit van het recht van individuen op openbaarheid van informatie, artikel 1.1 en het algemeen belang van informatie voor de democratische samenleving, artikel 2.5. Daarnaast biedt openbaarheid kansen voor het bestuur en schept het mogelijkheden voor economische ontwikkeling. Deze aspecten komen in dit hoofdstuk van de toelichting aan bod. De belangen die zich tegen openbaarheid verzetten worden nader toegelicht in hoofdstuk 5.5.

3.1 Voor de democratische rechtsstaat

Democratie staat of valt bij de gratie van een goed geïnformeerd publiek. Alleen als burgers op de hoogte kunnen worden gesteld van alle successen en gebreken van politieke en bestuurlijke keuzes, kan een overwogen stem uitgebracht worden. Zoals rechter bij het Europese Hof van Justitie A.M. Donner in 1969 al opmerkte: «Zal immers een vrije en gezonde meningsvorming mogelijk zijn, dan moet de burger kennis kunnen nemen van de elementen, de informaties, die daarvoor noodzakelijk zijn».26 Deze voorwaarde voor democratie beperkt zich niet tot de wetgevende en rechtsprekende machten. Democratische controle, en daarmee de democratie zelf, vereist een hoge mate van transparantie van alle overheden, semioverheden en alle organen en instellingen die met publiek geld gefinancierd worden.

De laatste decennia is een verschuiving tussen de staatsmachten opgetreden. Het parlement is steeds minder vaak initiator van wetgeving en steeds meer controleur van de regering geworden. Door de sterke opkomst van kaderwetgeving is bovendien de positie van de regering bij de totstandkoming van regelgeving versterkt. Daarmee komt de noodzaak tot verhoogde transparantie bij het bestuur ter versterking van de democratische controle.

De vraag rijst dan welke rol de informatieplicht van regering jegens parlement, vastgelegd in artikel 68 van de Grondwet, heeft ten opzichte van dit voorstel. Het parlement heeft immers op grond van die bepaling een sterkere positie om informatie boven tafel te krijgen dan een verzoeker op grond van dit voorstel.27 Is vanuit democratisch oogpunt de informatieplicht uit artikel 68 afdoende?

Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. In een moderne democratie spelen burgers, journalisten, belangengroepen en andere maatschappelijke actoren een belangrijke rol in het verzamelen, interpreteren en presenteren van informatie over maatschappelijke en politieke thema’s. Op grond van dit voorstel – nog meer dan op grond van de huidige Wob – krijgt eenieder het recht en de mogelijkheid om met publieke informatie in het maatschappelijke debat te participeren. Daarbij speelt ook vooral de actieve informatieplicht een rol. Door informatie goed geordend, begrijpelijk en tijdig uit eigen beweging te openbaren, ontstaat een gelijk speelveld voor alle democratische participanten.

Ook uit rechtsstatelijk oogpunt is openbaarheid een vereiste. Onze rechtsstaat berust op verschillende pijlers, waarvan het legaliteitsbeginsel wellicht de belangrijkste is. Het legaliteitsbeginsel houdt in dat de overheid slechts mag optreden en mag ingrijpen in de vrijheden van burgers op grond van een algemeen geformuleerde regel, die voor iedereen gelijk van toepassing is en die is gelegitimeerd door een volksvertegenwoordiging. Het beginsel dient een aantal doelen, waaronder het waarborgen van continuïteit, stabiliteit, rechtszekerheid en gelijkheid, het tegengaan van willekeur en het verzekeren van betrokkenheid van de volksvertegenwoordiging bij het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften.28

De afgelopen decennia is het legaliteitsbeginsel onder druk komen te staan door toenemende delegatie van regelgevende bevoegdheden, het creëren van ruime bestuurlijke discretionaire bevoegdheden en daarbij behorende beleidsregels. Openbaarheid van bestuur is dan van groot belang omdat het de burger de mogelijkheid geeft meer inzicht te krijgen in de achtergrond van regelgeving en de toepassing ervan. Daarmee worden dan ook dezelfde doelen gediend als die met het legaliteitsbeginsel gediend zijn. Met gebrekkige openbaarheid en buitensporige geheimhouding zijn schendingen van de rechtsstatelijke beginselen moeilijker aan het licht te brengen.29

3.2 Voor het individu

Met dit wetsvoorstel krijgt eenieder een recht op toegang tot publieke informatie. Dit recht, dat nu alleen indirect is af te leiden uit de huidige Wob en uit artikel 110 van de Grondwet, vormt een afspiegeling van het belang van openbaarheid voor de individuele burger. De erkenning van dit recht is een belangrijke stap in het emancipatieproces van de burger tegenover de overheid, zoals de Evaluatiecommissie van de Wob in 1983 ook al verklaarde in het rapport Tussen gunst en recht. Waar openbaarheid van bestuur eerst werd gezien als vorm van voorlichting en als gunst van de overheid en de huidige Wob openbaarheid als verplichting richting de overheid neerzet, zet dit voorstel een volgende stap in de erkenning van het belang van openbaarheid voor de burger.

In de eerste plaats dient toegang tot publieke informatie een recht te zijn ter bescherming van de democratische rechten van de burger, zoals hierboven uiteengezet. Zo staat geheimhouding van publieke informatie effectieve uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en het kiesrecht in de weg.

Daarnaast kan in bepaalde gevallen openbaarheid van publieke informatie behulpzaam zijn in het versterken van de rechtspositie. Zo kan bijvoorbeeld een bedrijf dat geïnspecteerd wordt zien of in vergelijkbare gevallen met dezelfde maatstaven is gewerkt.

Ten tweede brengt het toenemende belang van informatie in het digitale tijdperk een herevaluatie met zich mee dat burgers extra mogelijkheden moeten hebben op controle op de overheid in al haar aspecten.30 Steeds meer overheidsorganen en semipublieke instellingen hebben beschikking tot grote hoeveelheden persoonlijke informatie over alle burgers. Dit biedt allerlei mogelijkheden voor versterking van het openbaar bestuur, maar draagt met zich ook de mogelijkheid tot misbruik. Openbaarheid en transparantie zijn dan extra waarborgen om te controleren dat overheden en semipublieke instellingen geen misbruik maken van hun informatiepositie.

3.3 Voor het bestuur

Openbaarheid en transparantie zijn niet alleen nuttig en noodzakelijk voor burgers, maar bieden ook kansen voor overheden en semipublieke instellingen. In eerdere stukken is dit wel bestempeld als «overheidshygiëne». Al voordat sprake was van enige vorm van openbaarheidswetgeving werd wel gesteld dat overheidshandelen voor het oog van het publiek moet plaatsvinden en dat we ons beter gedragen als we beter in de gaten worden gehouden.31 Ook het Verdrag van de Verenigde Naties tegen Corruptie erkent transparantie als een goed middel ter bestrijding van corruptie.

Maar ook op andere wijze kan openbaarheid van groot belang zijn voor overheden en semipublieke instellingen. Als informatie over nieuw beleid vroegtijdig openbaar is, kunnen burgers, bedrijven, belangenorganisaties en andere maatschappelijke actoren feedback leveren, alternatieven aandragen en risico’s voor het voetlicht brengen.32 Dat wet- en regelgeving verbeterd kan worden door maatschappelijke consultaties wordt al langer onderkend, maar ook in andere onderdelen van het overheidsbestuur is de wisdom of the crowds onmisbaar.33Zo schreef Sadofsky: «The open exchange of ideas is believed by our society to be the best mechanism for the ultimate evolution of solutions.’34

Het recht op toegang tot publieke informatie is slechts een eerste stap in de goede richting, maar wel een noodzakelijke.

3.4 Voor economische, culturele en wetenschappelijke ontwikkeling

Naast de genoemde ontwikkelingen omtrent openbaarheid van bestuur verdient nog een ander aspect hier aandacht. Veel nadruk wordt in de wetsgeschiedenis, de jurisprudentie en de literatuur gelegd op het openbaar maken van informatie door overheden. Veel minder aandacht wordt besteed aan wat vervolgens met die informatie gedaan wordt. Dat is te verklaren doordat bij de afweging om informatie openbaar te maken, het belang van de verzoeker geen rol mag spelen. Toch verdient het gebruik van informatie door burgers, journalisten en bedrijven hier aandacht, want alleen door te bepalen hoe groot het maatschappelijk voordeel is, kan een maatschappelijke kosten-baten analyse gemaakt worden.

De waarde van publieke informatie gaat verder dan alleen gebruik door overheden en semipublieke instellingen. Door informatie via internet beschikbaar te stellen voor hergebruik, worden burgers en bedrijven in de gelegenheid gesteld toegevoegde waarde te creëren en informatie zodanig te bundelen en beschikbaar te stellen, dat derden daar weer gebruik van kunnen maken. De baten voor de Nederlandse samenleving van een sterke uitbreiding van de mogelijkheid voor hergebruik zijn geschat op 200 miljoen euro.35

Daarnaast kan het op grote of kleine schaal aanbieden van informatie ook van grote waarde zijn voor wetenschappelijk onderzoek of culturele ontwikkeling. Zoals nu al de grote hoeveelheid data van het CBS van groot belang is voor sociale en maatschappelijke studies, kan ook andere informatie van overheden van onschatbare waarde zijn voor onderzoekers.

Voetnoten

26. A.M. Donner, Dient uitoefening van de grondrechten, welke meningsvorming, meningsuiting en informatie betreffen, grondwettelijk nader te worden geregeld?, Preadvies NJV, 1969..

27. Zie ook Kamerstukken II, 28 362 nr. 2.

28. L.J.A. Damen, «Draagt de Wet openbaarheid van bestuur bij aan de democratische rechtsstaat?», in: Ars Aequi, 2004, 7–8, p. 526–536.

29. J.A. Peters, «Voorgenomen plannen met de Wob zijn een aantasting van de rechtsstaat», in: Tijdschrift voor Constitutioneel Recht, 2012, nr. 2, over de plannen van de regering om de Wob te wijzigen.

30. M.A.P. Bovens, «Informatierechten: Over burgerschap in de informatiemaatschappij», Nederlands Tijdschrift voor Rechtsfilosofie en Rechtstheorie, 1999/2.

31. H. Darbishire, Proactive Transparency: The future of the Right to information?, Wereldbank, 2010, p. 10.

32. Zie ook het rapport van de WRR over de relatie tussen burgers en de overheid en het belang van communicatie daarbij. WRR, «Vertrouwen in Burgers, 2012.

33. Zie bijvoorbeeld www.internetconsultatie.nl.

34. D. Sadofsky, Knowledge as power, Political and legal control of information,1990.

35. Kamerstukken II, 2011–2012, 22 112, nr. 1338, p. 8.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 9, p. 15-18 (MvT n.a.v. advies RvS)

4.2 Openbaarheid als recht

In de Wob-evaluatie uit 1983 merkte de evaluatiecommissie op dat in emancipatieprocessen vaak valt te zien dat wat eerst een gunst was, later een recht werd en ten slotte vanzelfsprekend. De commissie merkte op dat men zich begin jaren tachtig nog «in het stadium tussen gunst en recht» bevond, maar meende dat de Wob burgers de kans bood om de gunst «definitief tot een recht te maken», mits maar vaker verzoeken zouden worden ingediend en «enige strijd» zou worden geleverd.39

Drie decennia later bevinden wij ons echter nog steeds in het stadium tussen gunst en recht. Het bestuur wekt nog geregeld de indruk dat men het inwilligen van verzoeken om informatie als «gunst» beschouwt. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft bijvoorbeeld aangegeven dat gemeenten niet langer op grond van de Wob als «onbetaalde loopjongen» willen fungeren en pleit ervoor dat verzoekers de arbeidskosten van Wob-ambtenaren voor hun rekening nemen.40 Oud-Minister Donner bestempelde openbaarheid zelfs als «staatssteun voor de pers».

Het idee dat het bij het inwilligen van verzoeken om informatie om een gunst zou gaan, wordt in de hand gewerkt doordat het recht van de burger op toegang tot overheidsinformatie in Nederland onvoldoende is verankerd. De Grondwet bevat geen subjectief recht van de burger op toegang tot overheidsinformatie, maar slechts een plicht voor de overheid om «bij de uitvoering van haar taak openbaarheid [te betrachten] volgens regels bij wet te stellen» (artikel 110 Grondwet). Ook de huidige Wob kent de burger geen recht op toegang tot overheidsinformatie toe. Op grond van artikel 3 Wob kan eenieder weliswaar een verzoek om informatie aan het bestuur richten, maar dit is niet als algemeen recht geformuleerd en staat nadrukkelijk ten dienste van een «goede en democratische bestuursvoering». De regering was bij de totstandkoming van de Wob niet bereid om een algemeen recht te erkennen, en had met het invoeren van de Wob met name het verhogen van de acceptatie en de kwaliteit van het beleid op het oog.

Dit voorstel verankert wel het recht op toegang tot publieke informatie en sluit daarbij aan bij het Verdrag van Tromsø en het Verdrag van Aarhus, bij de Commissie Grondrechten in het digitale tijdperk, het Voorontwerp en een aantal leden van de Staatscommissie Grondwet.41 De Commissie Grondrechten in het digitale tijdperk adviseerde daarbij met de grootst mogelijke meerderheid om niet alleen een recht op toegang tot informatie berustende bij de overheid op te nemen, maar ook een plicht voor de overheid om te zorgen voor de toegankelijkheid.42 Ook dit voorstel gaat uit van de stelling dat de verwezenlijking van het recht op toegang tot publieke informatie alleen mogelijk is als informatie op goede wijze voor eenieder daadwerkelijk toegankelijk is.

Met het verzekeren van de toegang tot publieke informatie als recht, wordt bovendien aangesloten bij de internationale trend om de toegang tot overheidsinformatie te zien als noodzakelijk onderdeel van de vrijheid van meningsuiting. Zoals genoemd is bijvoorbeeld in artikel 42 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie het recht op toegang tot documenten opgenomen.

Het verwezenlijken van het recht op toegang tot publieke informatie kan bij de rechter worden afgedwongen. In procedureel opzicht wijkt dit nauwelijks af van de huidige Wob, maar de erkenning van dit recht heeft wel enkele materiële gevolgen, zoals voor de reikwijdte, de uitzonderingsgronden en de kosten die in rekening kunnen worden gebracht.

Voetnoten

39. Evaluatiecommissie wet Openbaarheid, Tussen gunst en recht, 1983, p. 34.

40. VNG Magazine, 2007, nr. 17, p 19. Te vinden op www.vngmagazine.nl.

41. Staatscommissie Grondwet, 2010, p. 90.

42. Commissie Grondrechten in het Digitale tijdperk, 2000, p. 89.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 9, p. 20-21 (MvT n.a.v. advies RvS)

Van de huidige Wob mag worden afgeweken bij wet, waarbij de rechter toetst of de wettelijke regeling een uitputtend karakter heeft en als bijzondere regeling kan worden aangemerkt. Daardoor zijn er in de praktijk veel vragen over welke wettelijke regelingen wel, en welke niet als een bijzondere openbaarmakingsregeling kunnen worden aangemerkt. Slechts in enkele gevallen heeft de wetgever expliciet zelf de keuze gemaakt dat een bijzondere regeling voor de Wob gaat.

Deze situatie is onwenselijk omdat voor alle gevallen de keuze of wordt afgeweken van de algemene openbaarheidsregeling door de wetgever gemaakt zou moeten worden en omdat voor verzoekers en organen altijd duidelijk moet zijn welke regeling geldt voor bepaalde informatie. Daarom wordt in artikel 1.1 gesteld dat het recht op toegang tot publieke informatie alleen bij of krachtens deze wet beperkt kan worden. Zulke beperkingen vloeien ook voort uit artikel 8.8, dat aangeeft dat alleen op grond van in de bij dat artikel horende bijlage opgenomen bepalingen kan worden afgeweken van deze wet. Daarmee blijft de mogelijkheid behouden om van de algemene regels af te wijken, maar daarvoor dient de wetgever dan wel expliciet een keuze te maken.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 9, p. 60 (MvT n.a.v. advies RvS)

Memorie van toelichting Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 9) – artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 Recht op toegang

Onderhavig voorstel van wet stelt voorop dat toegang tot publieke informatie een recht is dat in beginsel aan een ieder in gelijke mate toekomt. Uitzonderingen en nuanceringen op dit uitgangspunt gelden slechts waar deze wet daarin voorziet. Waar in dit wetsvoorstel nadere regeling bij algemene maatregel van bestuur wordt voorgesteld, kan deze maatregel geen beperking van de hier vastgelegde rechten inhouden. Een algemene maatregel van bestuur waarin, zoals in het huidige artikel 1a van de Wob, de openbaarheid voor bepaalde bestuursorganen wordt uitgezonderd, is in onderhavig voorstel daarom niet gehandhaafd.

Kamerstukken II 2011/12, 33 328, nr. 9, p. 65 (MvT n.a.v. advies RvS)

Wetsvoorstel novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 8)

In de artikelen 1.1, 4.1, eerste lid, en 9.52, onderdeel C, onder 3, wordt «Een ieder» telkens vervangen door «Eenieder».

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 8, p. 1 (VvW n.a.v. advies RvS)

Memorie van Toelichting novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 9)

Onderdelen B en U (artikelen 1.1, 4.1, 5.5, vierde lid, en 9.52 Woo)

In genoemde artikelen wordt de schrijfwijze van de term «eenieder» in overeenstemming gebracht met de woordenlijst van de Nederlandse taal.

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 9, p. 16 (MvT novelle n.a.v. advies RvS)

Brief minister met reactie op in het voorlopig verslag aan de regering gestelde vragen (33 328, nr. P)

Recht op toegang

De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de regering het advies van de Staatscommissie Grondwet uit 2010 om een zelfstandig grondrecht op toegang tot bij de overheid berustende informatie in de Grondwet op te nemen duidt in het licht van het voorliggende voorstel. Het voorstel om een grondrecht op toegang tot overheidsinformatie in de Grondwet op te nemen was een minderheidsadvies (van drie leden) van de Staatscommissie Grondwet uit 2010, in lijn met het eerdere advies van de Commissie Franken uit 2000. Destijds was het advies van de Commissie Franken voor de regering aanleiding om een wetsvoorstel tot wijziging van de Grondwet voor te bereiden. Uiteindelijk is dit wetsvoorstel niet bij de Tweede Kamer ingediend.4 In 2012 is door het lid Peters van GroenLinks het initiatiefwetsvoorstel open overheid aanhangig gemaakt. Daarin is een als grondrecht geformuleerd recht op toegang tot overheidsinformatie in artikel 1 verankerd. Het initiatiefwetsvoorstel vormt daarmee een belangrijke uitdrukking van het basisprincipe van een democratische rechtsstaat dat de overheid transparant is én van het recht op publieke informatie van eenieder. Vastlegging daarvan in de Grondwet, zoals enkele leden van de Staatscommissie Grondwet en de Commissie Franken destijds hebben geadviseerd, acht de regering tegen deze achtergrond op dit moment niet aan de orde.

Voorts vragen de leden van de fractie van GroenLinks of de regering voornemens is om, indien het voorliggende voorstel aangenomen wordt, het Verdrag van Tromsø wel te ondertekenen en waarom wel of niet. Gedurende de lopende behandeling van het initiatiefwetsvoorstel voor een Wet open overheid, heeft de regering geen aanleiding gezien om het Verdrag van Tromsø te ondertekenen. Na aanvaarding van het wetsvoorstel is het aan een nieuw kabinet om te onderzoeken of het wenselijk is dit verdrag te ondertekenen en daarbij de vraag te betrekken hoe de Nederlandse openbaarheidswetgeving (algemene en bijzondere regimes) zich verhoudt tot dit verdrag.

Kamerstukken I 2020/21, 33 328, nr. P, p. 2-3 (brief minister reactie vragen)

Memorie van antwoord (33 328, nr. Q)

3. Recht op toegang

De initiatiefnemers geven aan dat het toegankelijk maken van publieke informatie geen gunst is van de overheid, maar een recht van de burger. De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven dat het voorliggende voorstel hier meer invulling aan geeft dan de huidige Wet openbaarheid van bestuur. In het rapport van de Staatscommissie Grondwet uit 2010 wordt, in lijn met het advies van de eerdere commissie-Franken, echter voorgesteld om een zelfstandig grondrecht op toegang tot bij de overheid berustende informatie in de Grondwet op te nemen, in de volgende vorm: «Ieder heeft recht op toegang tot bestuurlijke documenten onder bij wet te stellen beperkingen.» Een van de argumenten die hiervoor aangehaald wordt, is «»het evenwicht in het stelsel van grondwettelijke informatierechten, in het bijzonder bij de belangenafweging van – botsende – openbaarheidsaanspraken en de grondrechten op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en op de bescherming van persoonsgegevens»»8 Hoe duiden de initiatiefnemers dit voorstel van de Staatscommissie? Zijn de initiatiefnemers van mening dat dit een waardevolle toevoeging aan het juridisch kader zou zijn na invoering van het voorliggende voorstel? Zijn de initiatiefnemers van mening dat de proportionaliteitsafweging van verschillende rechten zoals benoemd door de Staatscommissie voldoende uitgewerkt is in het voorliggende voorstel? En zou een grondwettelijke status van het recht op toegang tot bestuurlijke documenten volgens de initiatiefnemers tot een andere uitkomst van de proportionaliteitsafweging leiden, met nog meer mogelijkheden voor toegang tot informatie? Hoe duidt de regering het advies voor deze grondwetswijziging, in het licht van het voorliggende voorstel?

De initiatiefnemers hebben in artikel 1.1 een bepaling opgenomen die vergelijkbaar is met het voorstel van de Staatscommissie Grondwet dat de leden van de GroenLinks-fractie aanhalen. Opmerking verdient dat de commissie-Franken tevens voorstelde om in de Grondwet op te nemen dat de overheid zorg draagt voor de toegankelijkheid van bij de overheid berustende informatie.9 Ook hieraan geeft de Woo invulling met artikel 2.4, artikel 3.3 en hoofdstuk 6. De initiatiefnemers zijn van oordeel dat de proportionaliteitsafweging, die in het bijzonder ingevuld wordt door de uitzonderingsgronden in de artikelen 5.1 en 5.2, in de Woo adequaat is (behoudens wellicht op het punt van de vertrouwelijke bedrijfsgegevens als gevolg van het aanvaarde amendement van de leden Snoeren en Bisschop, waarmee Nederland uit de pas loopt met andere landen). Borging van het recht op toegang tot overheidsinformatie in de Grondwet heeft toegevoegde waarde naast opname in de Woo. De Woo zou een adequate uitvoering geven aan een dergelijke Grondwetsbepaling. Opname van een dergelijke bepaling in de Grondwet zou niet leiden tot een andere proportionaliteitsafweging in de Woo, omdat de noodzaak van de bescherming van de belangen die aan de uitzonderingsgronden van de Woo ten grondslag liggen, niet verandert door opname van een recht op toegang tot informatie in de Grondwet. De commissie-Franken en de Staatscommissie Grondwet brengen dat tot uitdrukking met de zinsnede «onder bij wet te stellen beperkingen».

De initiatiefnemers geven aan dat met het voorliggende voorstel wordt voldaan aan het Verdrag van Tromsø. Nederland heeft dit verdrag nog niet ondertekend. Is de regering voornemens om, indien het voorliggende voorstel aangenomen wordt, het Verdrag van Tromsø wel te ondertekenen? Waarom wel of niet, zo vragen deze leden de regering.

De leden van de Fractie-Nanninga wensen ter zake het volgende naar voren te brengen. Nederland was in 2009 initiatiefnemer van het Verdrag van Tromsø, waarin het algemeen recht op toegang tot officiële documenten van overheidsinstanties werd vastgelegd. Dit verdrag is tot op heden niet geratificeerd door Nederland. Dit terwijl er tot voor kort nog één land nodig was om ervoor te zorgen dat de verdragstekst ook daadwerkelijk rechtsgeldig zou worden. Notabene nadat Oekraïne zich als tiende land meldde voor ratificering, kon het Tromsø-verdrag op 1 december 2020 in gang worden gezet. Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe zij tegen het Verdrag van Tromsø aankijken in relatie tot de door hen ingediende voorstellen Woo? Welke belangrijke verschillen zien zij tussen het verdrag en hun voorstellen en kan per afwijking van het verdrag worden aangegeven waarom deze afwijking beter zou zijn dan wat in het verdrag staat? Hoe kijken de initiatiefnemers aan tegen het feit dat Nederland als initiatiefnemer dit verdrag uiteindelijk niet ondertekend heeft? En een land als Oekraïne wel? Wat zegt dit de initiatiefnemers? Kunnen de initiatiefnemers aangeven waarom zij in plaats van het voorliggende voorstel te doen, niet actief werk gemaakt hebben van het alsnog Nederland bewegen tot het ratificeren van en aansluiten bij het Tromsø-Verdrag? Toenmalig Minister Donner sprak in 2011 de volgende woorden in de Tweede Kamer ten aanzien van het verdrag van Tromsø: «Totdat een definitief besluit is genomen over ondertekening van het verdrag zullen geen voorstellen worden gedaan tot wijziging van de Wob die indruisen tegen de bepalingen in het verdrag van Tromsø.» Kunnen de initiatiefnemers beargumenteren hoe hun wetsvoorstellen Woo zich verhouden tot deze uitspraak? In beide wetsvoorstellen Woo is de categorie «jurisprudentie» niet te vinden. Een categorie die volgens het Verdrag van Tromsø wel verplicht is. Waarom ontbreekt dit? Kunnen de initiatiefnemers dat aan deze leden toelichten? Welk land zien de initiatiefnemers als gidsland als het gaat om een transparantie en een actief informatieverstrekkende overheid? En waarom?

De initiatiefnemers zien het Verdrag van Tromsø als een belangrijke internationale borging van het belang van openbaarheid. Daarbij moet wel worden beseft dat dit verdrag vooral ziet op verzoeken om informatie. De scope van de Woo is breder en schrijft ook actieve openbaarmaking voor. Daarmee voegt de Woo een belangrijk element toe dat in het Verdrag van Tromsø ontbreekt. In de visie van de initiatiefnemers is ratificatie van het Verdrag van Tromsø geen startpunt, maar een stap die gezet kan worden als de eigen wetgeving in overeenstemming met dat verdrag is gebracht. De Woo beoogt op dat punt stappen te zetten. Ondertekening en ratificatie van het Verdrag van Tromsø is dan een vervolgstap. Hoewel Nederland op ambtelijk niveau was betrokken bij de voorbereiding van dat verdrag, is dat verdrag geen Nederlands initiatief. Politiek is het Verdrag van Tromsø in Nederland ook nooit omarmd. De initiatiefnemers zien de Woo als een stap voorwaarts maar zeker niet als eindpunt.

Voetnoten

8. Rapport Staatscommissie Grondwet, 2010, p. 92.

9. Rapport Commissie Grondrechten in het digitale tijdperk, 2000, p. 190.

Kamerstukken I 2020/21, 33 328, nr. Q, p. 8-9 (MvA)

Nadere memorie van antwoord (33 328, nr. S)

4. Recht op toegang

Hoe kijken de initiatiefnemers aan tegen het feit dat Nederland als initiatiefnemer van het Verdrag van Tromsø dit uiteindelijk niet heeft geratificeerd, zo vragen de leden van de Fractie-Nanninga. En een land als Oekraïne wel? Wat zegt dit de initiatiefnemers? Welk land zien de initiatiefnemers als gidsland als het gaat om een transparantie en een actief informatieverstrekkende overheid? En waarom?

De initiatiefnemers zijn van oordeel dat het erop aankomt de openbaarheid van overheidsinformatie te verbeteren. De ratificatie van dat Verdrag had een impuls kunnen zijn. Omdat een dergelijke impuls ontbrak, heeft het toenmalig Tweede Kamerlid Mariko Peters met dit initiatiefwetsvoorstel een dergelijke impuls willen geven. Dat is gelukt, omdat mede wegens de anticipatie op de Woo, de aandacht bij de overheid voor meer openbaarheid aanzienlijk is vergroot. De initiatiefnemers hebben geen specifiek gidsland voor ogen. Hun oogmerk is om de openbaarheid in Nederland te verbeteren en te versterken. Ratificatie van het Verdrag zegt op zichzelf nog niets over de feitelijke openbaarheid in een land.

Kamerstukken I 2020/21, 33 328, nr. S, p. 3 (NMvA)

Handelingen Initiatiefwetsvoorstellen – Snels/Sneller Wet open overheid (nr. 1, item 11)

[De heer Snels:]

Blijft er dan wat over van die Wet open overheid? Die vraag werd aan de ene kant van de zaal iets meer gesteld dan aan de andere kant van de zaal. Wij denken dat die wet nog steeds heel belangrijk is. Ten eerste het principiële punt: het recht op overheidsinformatie wordt vastgelegd in de wet. Overheidsinformatie is van de burger en niet van de overheid. Dat staat min of meer in de Grondwet maar niet heel nauwkeurig en het stond ook niet in de Wet openbaarheid bestuur. Dus dat is echt een belangrijk principe dat we vastgelegd hebben in de wet. Maar daarmee zijn we er niet. Meer actieve openbaarheid is heel belangrijk. Dat stond eigenlijk ook wel in de WOB, namelijk in artikel 8, maar in feite werd daar maar heel weinig gevolg aan gegeven. Verder noem ik versterking van de motiveringsplicht in de artikelen 5.1 en 5.3. Als informatie op verzoek geweigerd wordt, is het de plicht van de overheid om te motiveren waarom dat is. Ik noem ook een bredere reikwijdte van de wet, de Hoge Colleges van Staat en de adviezen van de Raad van State die nu openbaar worden gemaakt en niet meer soms jarenlang in de la liggen te versloffen. De zorgplicht voor de kwaliteit van de informatie is vastgelegd in de wet. Als burger en als parlementariër willen we weten dat als we informatie krijgen, die ook deugdelijk is, die klopt en er zorgvuldig mee wordt omgegaan. Die zorgplicht is vastgelegd in de wet.

Kamerstukken I 2021/22, nr. 1, item 11, p. 30 (Handelingen)

[De heer Snels:]

Dan kom ik toch bij het advies van de Raad van State, de complexiteit van de wetgeving. Als je burgers een recht geeft — dat doen wij in deze wet — als je ze recht geeft op informatie, dan moet je ook als wetgever de grenzen bepalen tot waar dat recht gaat. Dat is precies waarom deze wet best complex is geworden. Dat is precies waarom we aangegeven hebben welke categorieën van informatie actief openbaar gemaakt moeten worden. Dat is waarom wij aangegeven hebben, onder andere in die bijlage bij de wetgeving, waarom er uitzonderingen zijn. In die categorisering en in die uitzonderingen geef je de grenzen van de wet aan. Je geeft ook de grenzen aan van het recht van de burger om informatie te hebben, omdat er altijd andere belangen kunnen zijn die de overhand moeten kunnen hebben, die voorrang moeten hebben boven het recht op informatie. Daarom is die wet best complex. Ik denk dat ook daarom de Raad van State daar, zeker in het eerste advies, best kritisch op was. Overigens was de Raad van State op dat moment ook buitengewoon kritisch op het informatieregister dat we uiteindelijk uit de wet hebben gehaald.

 

Een tweede reden waarom die wet complex is, zeker met die categorisering en met die uitzonderingen, is dat de ambtenaren, de overheidsorganen, dat vragen. Zij willen dat weten. Zij zijn degenen die de wet moeten uitvoeren. De informatie is er voor de burger. De informatie is er voor ons als parlementariërs. Meestal gaat dat via artikel 68 van de Grondwet. De informatie is er voor journalisten en wetenschappers. Maar het zijn de overheidsorganen, de betrokken ambtenaren, de betrokken medewerkers, die de wet moeten uitvoeren. Zij moeten weten waarom zij op welk moment informatie actief openbaar moeten maken, of wat de positie is als om informatie verzocht wordt. Wij hebben ongelofelijk veel gesprekken gevoerd, juist vanuit die uitvoering. Dat proces hebben wij vanaf 2016 ingezet. Juist vanuit de gesprekken met de Hoge Colleges van Staat, met DNB en de AFM, met de vertegenwoordigers van de lokale overheden bleek dat zij handvatten nodig hebben voor wat er nou eigenlijk van hen gevraagd wordt. Die hebben we in de wet en in de memorie van toelichting vastgelegd. Ze willen dit allemaal. Dat is echt mijn overtuiging. Ze willen transparanter zijn, ze willen open zijn en ze willen informatie delen, maar ze moeten wel weten waar ze aan toe zijn.

Kamerstukken I 20221/22, nr. 1, item 11, p. 32 (Handelingen)

De heer Schalk (SGP):

Ik zou aan de minister willen vragen of niet ook onder de Wob het recht op informatie bestaat, maar dan alleen het recht op informatie na een verzoek.

 

Minister Ollongren:

Ja.

 

De heer Schalk (SGP):

Voor de burger is er dus eigenlijk geen verschil op recht tussen de Woo en de Wob.

 

Minister Ollongren:

Nou, ja … Nee, ik ben het daar toch niet mee eens. Ik vind dat de Woo echt fundamenteel een stap verder zet. In mijn inleiding zei ik ook dat het bijna symbolisch is. Ik denk dat het ook principieel is. Als de Woo straks goed functioneert en als we de informatiehuishouding op orde hebben, dan maken we het voor mensen veel gemakkelijker en hebben we als uitgangspunt dat het in principe openbaar is. Je hoeft er niet om te vragen, want je kunt het gewoon vinden. Je kunt er gewoon toegang toe krijgen. Als je het recht op informatie op die manier als uitgangspunt neemt, vind ik dat je toch wel een fundamentele stap zet. De Wob biedt natuurlijk ook de mogelijkheid tot die toegang. Maar ik vind het een fundamenteel verschil of je blijft werken vanuit de premisse van de Wob, of dat je er een ander, breder wettelijk fundament onder legt, dat het recht op informatie voor iedereen heel duidelijk maakt. Ik noemde het ook symbolisch. Misschien is het ten dele ook gewoon symbolisch, maar het is belangrijke symboliek.

 

De heer Schalk (SGP):

Zou je dan kunnen zeggen dat het recht op informatie nu wordt gevoed door de plicht tot informatie bieden?

 

Minister Ollongren:

 

Ja, dat vind ik een mooie vertaling ervan. Want het begint toch bij de overheid, die als uitgangspunt moet hebben: “We willen transparant zijn. We willen het voor mensen makkelijker maken om de informatie die in principe openbaar is, tot zich te kunnen nemen.”

 

De heer Rombouts zei ook nog dat het natuurlijk niet alleen over de informatiehuishouding gaat en dat het niet alleen gaat over de daarachter liggende systemen en technieken, maar dat het ook gaat over de cultuur. Dat is waar. Dat ben ik helemaal met hem eens. Daarom begon ik ook met te zeggen dat het erom gaat dat wij als overheid uitstralen dat onze intentie transparantie is. Onze intentie is open zijn. Daarvoor is het wel nodig, denk ik — daar helpt de Woo ons natuurlijk ook bij — om echt forse stappen te zetten in het op orde brengen van de informatiehuishouding en om dat ook te toetsen, om steeds de vinger aan de pols te houden. Het Adviescollege openbaarheid gaat daarbij helpen. De heer Sneller heeft er net een aantal dingen over gezegd. Dat gaat de regering, en de Kamers natuurlijk, gevraagd en ongevraagd daarover adviseren: doen we het wel goed? Dat kan ook een wezenlijke bijdrage leveren aan die cultuur, aan die bestuurscultuur die we met elkaar graag willen. Het geeft dus eigenlijk ook een beetje een stok achter de deur, via de Woo, om die stappen echt te zetten.

 

Voorzitter. Dan de vragen die vooral gaan over de actieve openbaarmaking. Die actieve-openbaarmakingsplicht is natuurlijk een belangrijke toevoeging. We hadden eigenlijk alleen maar de wettelijke plicht, zoals de heer Schalk ook net zei, om informatie op verzoek te leveren. Met actieve openbaarmaking maken we eigenlijk een verplichte slag naar transparantie. Dat zal tijd kosten. De Woo biedt ook die tijd, door een gefaseerde inwerkingtreding. We kunnen dat per categorie gaan faciliteren. Dat draagt ook heel erg bij aan de uitvoerbaarheid van de wet. Ik zei al in mijn inleiding dat er in eerste instantie een wetsvoorstel lag dat erg lastig uitvoerbaar en erg duur was, maar door de novelle, dankzij de aanpassingen die de initiatiefnemers hebben gedaan, is het nu wel uitvoerbaar. Dat is ook bevestigd door de decentrale overheden.

 

Overigens willen we die actieve openbaarmaking niet beperken tot het op grond van de Woo echt strikt noodzakelijke, want we hebben als kabinet in reactie op het POK-rapport laten weten ruimhartig inzicht te willen geven in overwegingen die ten grondslag liggen aan de totstandkoming van beleid. We zijn per 1 juli jongstleden ook al gestart met het openbaar maken van interne beslisnota’s. Die maken we in principe openbaar aan de leden van beide Kamers, maar daarmee is het openbaar, dus voor iedereen.

 

De Tweede Kamer heeft ook een amendement aangebracht, het amendement van het lid Van der Molen over persoonlijke beleidsopvattingen. Ook dat helpt. Het uitgangspunt van dat amendement is dat inhoudelijke overwegingen die ten grondslag liggen aan formele besluitvorming transparant moeten zijn. Dat geldt voor de in de Woo genoemde bestuursorganen die politieke verantwoording afleggen aan democratisch verkozen organen over beleid en wetgeving. Die persoonlijke beleidsopvattingen zullen dus voortaan in geanonimiseerde vorm — dat is een belangrijk punt — verstrekt worden. Ook daarmee zijn we in aanloop naar de Woo al actief begonnen.

Kamerstukken I 20221/22, nr. 1, item 11, p. 47-48 (Handelingen)

[Minister Ollongren:]

Voorzitter. Dan ga ik over tot het laatste deel van de beantwoording. Dat gaat over de implementatie en er zijn nog een aantal overige vragen. Ik wil graag beginnen met de vragen die gesteld zijn over het Verdrag van Tromsø. De heer Ganzevoort begon met het adresseren van dit punt, maar anderen volgden daarin. In dit huis is het Verdrag van Tromsø van de Raad van Europa blijkbaar een bekend verdrag. Ik ben blij dat mensen dat hier goed kennen en het ook mooi uitspraken trouwens. Allereerst snap ik heel goed dat daar vragen over zijn gesteld. De kernoverweging van het Verdrag van Tromsø luidt dat alle officiële documenten in principe openbaar zijn en alleen kunnen worden achtergehouden met inachtneming van de bescherming van andere rechten en legitieme belangen. Grosso modo is die kernoverweging ook de kernboodschap achter de Woo. Desalniettemin, voordat daadwerkelijk zou kunnen worden geratificeerd, moet nader worden onderzocht hoe de Nederlandse openbaarheidswetgeving volgens de Woo zich verhoudt tot het verdrag. Kijk bijvoorbeeld naar iets als de absolute weigeringsgrond voor bedrijfsgegevens. Die lijkt zich niet goed te verhouden met het verdrag. Het kabinet vindt het in deze fase — wij zijn geloof ik inmiddels driedubbel demissionair — niet opportuun om dat te doen. Wij hebben dus in de schriftelijke beantwoording gezegd dat het aan een volgend kabinet is om dat te onderzoeken en te concluderen of het wenselijk is om het verdrag te ondertekenen. Dat kan ik me goed voorstellen, maar dat is het standpunt dat het kabinet heeft ingenomen.

De heer Koole en de heer Ganzevoort vroegen of, op basis van wat wij weten, de rechtsgeldigheid van de Woo in gevaar zou komen als wij Tromsø zouden ondertekenen en ratificeren. Die vraag gaat in meer algemene zin over de verhouding tussen internationaal recht en nationaal recht. Voor verdragen die Nederland heeft getekend, geldt dat je je daarmee verbindt aan de verplichtingen en trouwens ook aan de rechten die burgers worden toegekend. Daarmee komt de rechtsgeldigheid van de nationale wet niet in gevaar, in die zin dat die niet meer zou gelden. Een nationale wet geldt. Het verdrag geldt dan ook. Als er tegenstrijdigheden zijn — dat zeg ik niet over dit verdrag maar in algemene zin — geeft de Grondwet ons spelregels over hoe daarmee om te gaan. Maar nogmaals, de vraag of Nederland tot dit specifieke verdrag zou kunnen of moeten toetreden, is een vraag die het volgende kabinet moet beantwoorden.

In antwoord op de vraag van de heer Koole: ik kan niet uitsluiten dat er tegenstrijdigheden zijn. Die garantie kan ik hem niet geven. Dat vergt echt nadere studie. Ik denk dat het belangrijk is om dat heel goed te doen. Maar ik kan dit onderdeel wel positief afsluiten door te benadrukken dat het algemene uitgangspunt van het Verdrag van Tromsø, namelijk dat alle officiële documenten openbaar zijn, ook het uitgangspunt is van de Woo. Daarmee lijken de geest van de wet en de geest van het verdrag goed op elkaar aan te sluiten, maar verder dan dat zou ik op dit moment niet willen gaan.

 

De heer Koole (PvdA):

De minister kan op dit moment geen tegenstrijdigheden uitsluiten. Ze zegt: het is aan een volgend kabinet om daarnaar te kijken, maar daar is ook onderzoek voor nodig. De minister had het in een eerdere fase over ander internationaal vergelijkend rechtsonderzoek. Heeft zij twee verschillende onderzoeken op het oog? Een demissionair kabinet kan wel alvast een onderzoek laten starten, zodat het volgende kabinet de resultaten daarvan kan gebruiken om een eigen afweging te maken.

 

Minister Ollongren:

In mijn beleving zijn het twee verschillende dingen. Het eerste is een feitelijk en wetenschappelijk internationaal vergelijkend onderzoek. Dit onderzoek heeft een specifiek doel dat ook politiek-bestuurlijk relevant is, namelijk: zouden we het verdrag kunnen ratificeren, ja dan wel nee? Omdat die vraag natuurlijk schuilgaat achter het onderzoek hebben wij als kabinet geoordeeld dat het aan een volgend kabinet is om dat in gang te zetten en om daarna te besluiten of het dat verdrag al dan niet zou willen ratificeren.

 

De heer Koole (PvdA):

Kan de minister nu nog geen enkele indicatie geven van de problemen die er op dit moment zijn waardoor het Verdrag van Tromsø niet kan worden ondertekend? Ik heb daar ook om gevraagd in mijn bijdrage.

 

Minister Ollongren:

Ik gaf een voorbeeld: bedrijfsgevoelige informatie. In de wetenschappelijke literatuur zijn aandachtspunten genoemd. Vanuit de ambtelijke organisaties is ons meegegeven dat dat echt nadere studie vereist. De ambtelijke bevindingen liggen klaar, dus een volgend kabinet kan zich daar snel mee bedienen. Maar er zijn wel een paar haken en ogen waardoor we denken dat het verstandig is om nader onderzoek te doen alvorens we die afweging maken.

 

De voorzitter:

Meneer Koole, tot slot.

 

De heer Koole (PvdA):

Ik heb tot slot de vraag of dit huidige demissionaire kabinet dat onderzoek niet alvast kan laten starten, waardoor een volgend kabinet daar zijn voordeel mee kan doen.

 

Minister Ollongren:

Laten we het als volgt doen. Als je alvast wat voorbereidend werk kunt doen, dan moet je dat natuurlijk niet laten. Datgene wat al bekend is, kunnen we ambtelijk op een rijtje laten zetten zodat we alvast het voorwerk hebben gedaan dat nodig is mocht het nieuwe kabinet zeggen: wij zouden graag willen weten of we het verdrag al dan niet kunnen ratificeren.

 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik zou net één stap verder willen gaan. We weten dat er nog discrepanties zijn. Er zijn vandaag al een paar punten van de wet genoemd die volgens de verdedigers zouden moeten worden aangepast als we het Verdrag van Tromsø zouden ondertekenen. Maar de vraag welke belemmeringen er zijn om het Verdrag van Tromsø überhaupt te ondertekenen en te ratificeren, kunnen we toch zakelijk stellen en onderzoeken? De vraag die ik zou willen stellen aan de minister is of zij bereid is om toe te zeggen dat ze wil verkennen welke belemmeringen er zijn om het verdrag te ondertekenen of te ratificeren, en of ze ons daarover wil informeren.

 

Minister Ollongren:

De heer Ganzevoort zegt dat hij verder wil gaan dan de heer Koole, maar eigenlijk beluister ik ongeveer hetzelfde. Ik ben graag bereid om toe te zeggen dat we datgene wat we ambtelijk alvast in beeld kunnen brengen, in beeld brengen, zodat een volgend kabinet niet helemaal bij nul hoeft te beginnen. Alles wat er is, is er. Dat komt volgens mij een heel eind in de richting van wat de heer Ganzevoort nu voorstelt.

 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Een heel eind, maar volgens mij zaten de heer Koole en ik behoorlijk op één lijn en was de minister net iets terughoudender toen ze zei: dat wat er ambtelijk al bekend is. De vraag was: zou u bereid zijn om te verkennen welke belemmeringen het in de weg zouden staan? Dat is iets meer dan: wat weten we al? Dat is: maak een inventarisatie zodat we inderdaad het gesprek kunnen voeren met de volgende regering.

 

Minister Ollongren:

Eigenlijk zegt de heer Ganzevoort: zorg ervoor dat u de relevante vragen al op een rijtje heeft staan. Dat is namelijk datgene wat bekend is, wat mogelijkerwijze in de weg zou kunnen staan. Of niet, het antwoord daarop moeten we natuurlijk afwachten. Ik ben bereid om de toezegging te doen dat we dat in kaart zullen brengen.

 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dank, dat waardeer ik heel erg. Misschien is het ook goed als we daar … Dat is niet zo heel erg veel werk volgens mij. Is een termijn van zes maanden realistisch?

 

Minister Ollongren:

Zal ik daar dan in de tweede termijn antwoord op geven? Dan ga ik dat eens even na.

Kamerstukken I 20221/22, nr. 1, item 11, p. 54-55 (Handelingen)

[Minister Ollongren:]

Dan de derde vraag van de heer Ganzevoort. Hij herinnerde mij nog even aan de vraag die hij mij in eerste termijn had gesteld. Ik heb gezegd dat wij voor het Verdrag van Tromsø de belemmeringen in kaart brengen. Ik denk inderdaad dat de termijn die de heer Ganzevoort schetste, haalbaar is. Ik zeg de Kamer toe dat ik zal zorgen — ik ga dat nu in ieder geval in gang zetten — dat dat in het voorjaar van volgend jaar gereed is. Dat correspondeert ongeveer met die zes maanden.

Kamerstukken I 20221/22, nr. 1, item 11, p. 67 (Handelingen)