Selecteer een pagina

Artikel 8.9 Evaluatiebepaling

1. Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

2. In deze evaluatie wordt in ieder geval aandacht besteed aan de vraag of het noodzakelijk is om een Informatiecommissaris in te stellen.

Parlementaire behandeling

  • Nota n.a.v. het verslag (33 328, nr. 12)
  • Derde Nota van Wijziging Wet open overheid ( 33 328, nr. 20)
  • Amendement van de leden Veldman en Bisschop (33 328, nr. 34)
  • Wetsvoorstel novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 8)
  • Memorie van Toelichting novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 9)
  • Nota naar aanleiding van het verslag novelle Woo (35 112, nr. 12)
  • Brief minister met een reactie op in het voorlopig verslag aan de regering gestelde vragen (33 328, nr. P)
  • Handelingen Initiatiefwetsvoorstellen – Snels/Sneller Wet open overheid (nr. 1, item 11)

Nota n.a.v. het verslag (33 328, nr. 12)

2.3 Evaluaties en aanbevelingen

De leden van de SP-fractie benadrukten het belang van het opnemen van een evaluatiebepaling in wetsvoorstellen en verzochten de initiatiefnemers een dergelijke bepalingen onderdeel te maken van hun initiatiefvoorstel.

De initiatiefnemers gaan er vanuit dat artikel 8.9 houdende de verplichting van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk aan deze wens voldoet. Zij zien naar aanleiding van het verslag geen reden deze bepaling te wijzigen.

Kamerstukken 2013/14, 33 328, nr. 12, p. 12 (NvV)

Derde Nota van Wijziging Wet open overheid ( 33 328, nr. 20)

In artikel 8.9 wordt «vijf jaar» vervangen door: drie jaar.

Kamerstukken 2015/16, 33 328, nr. 20, p. 3 (3eNvW)

Toelichting in Derde Nota van Wijziging Wet open overheid ( 33 328, nr. 20)

Wijziging evaluatiebepaling (14)

De termijn waarbinnen deze wet wordt geëvalueerd wordt verkort tot drie jaar. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan hetgeen het Kamerlid Segers (ChristenUnie) in de eerste termijn naar voren heeft gebracht.

Kamerstukken 2015/16, 33 328, nr. 20, p. 7 (3eNvW)

Amendement van de leden Veldman en Bisschop (33 328, nr. 34)

Artikel 8.9 wordt als volgt gewijzigd:

  1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
  2. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
  3. In deze evaluatie wordt in ieder geval aandacht besteed aan de vraag of het noodzakelijk is om een Informatiecommissaris in te stellen.

Kamerstukken II 2015/16, 33 328, nr. 34, p. 1 (Amendement)

Toelichting

Dit amendement regelt dat het aanstellen van een Informatiecommissaris pas geschiedt na de te houden evaluatie van de Wet open overheid en deze evaluatie heeft uitgewezen dat er behoefte aan zo’n commissaris bestaat. Er wordt dus niet automatisch vier jaar na inwerkingtreding van deze wet een Informatiecommissaris aangesteld. Mocht de evaluatie uitwijzen dat er een Informatiecommissaris moet komen, dan wordt deze bij wet ingesteld. Dan wordt ook bepaald wat de taken en bevoegdheden van de Informatiecommissaris zijn en waar deze functionaris wordt ondergebracht.

Wetstechnisch is dit amendement vormgegeven door het laten vervallen van hoofdstuk 7 van de WOO. Voorts is de evaluatiebepaling in artikel 8.9 aangepast. Bij de evaluatie wordt in ieder geval aandacht besteed aan de noodzaak tot het invoeren van een Informatiecommissaris. Naar aanleiding van die evaluatie kan worden bezien of de Informatiecommissaris al dan niet bij wet moet worden ingesteld, of dat hiervoor geen wet nodig is, zoals bij de Digicomissaris.

Kamerstukken II 2015/16, 33 328, nr. 34, p. 2 (Amendement)

Wetsvoorstel novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 8)

In artikel 8.9, eerste lid, wordt «drie jaar» vervangen door «vijf jaar».

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 8, p. 27 (VvW novelle n.a.v. advies RvS)

Memorie van Toelichting novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 9) – algemene toelichting

  1. Evaluatie

In artikel 8.9 Woo is bepaald dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Kamers binnen drie jaar een evaluatieverslag over de Woo zal zenden. De termijn is bij derde nota van wijziging gewijzigd van vijf jaar naar drie jaar om tegemoet te komen aan hetgeen het Kamerlid Segers (ChristenUnie) in de eerste termijn van de plenaire behandeling van de Woo naar voren heeft gebracht.24 De initiatiefnemers zijn van oordeel dat deze bepaling thans aanpassing behoeft, nu met deze wijzigingswet artikel 3.3 van de Woo gefaseerd wordt ingevoerd. De vraag is wat er na drie jaar kan worden geëvalueerd. Voorgesteld wordt om de termijn waarbinnen geëvalueerd wordt, weer te bepalen op vijf jaar. De wijzigingen van de Woo in deze wijzigingswet zullen van de evaluatie deel uitmaken, met dien verstande dat zal worden voorkomen dat met de evaluatie werkzaamheden worden verricht die al onderdeel uitmaken van het werk van het adviescollege, genoemd in artikel 6.3.

Voetnoten

24. Kamerstukken II, 33 328, nr. 20.

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 9, p. 16 (MvT novelle n.a.v. advies RvS)

Memorie van Toelichting novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 9) – artikelsgewijze toelichting

De wijziging van de evaluatietermijn van drie jaar naar vijf jaar is toegelicht in paragraaf 7.

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 9, p. 54 (MvT novelle n.a.v. advies RvS)

Nota naar aanleiding van het verslag novelle Woo (35 112, nr. 12)

  1. Evaluatie

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de in artikel 8.9 Woo bedoelde evaluatie zich verhoudt tot de adviezen van het Tijdelijke adviescollege informatiehuishouding. De taken van het Tijdelijk adviescollege zijn beperkt tot adviseren over het meerjarenplan en de (digitale) informatiehuishouding (hoofdstuk 6 Woo).

De evaluatie ziet op de doeltreffendheid en de effecten van de gehele wet, alsmede op de vraag of aanleiding bestaat om alsnog een informatiecommissaris in te stellen.

Kamerstukken II 2020/21, 35 112, nr. 12, p. 22 (Nota n.a.v. verslag novelle)

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemers nader te onderbouwen waarom toch weer is besloten terug te keren naar een evaluatietermijn van vijf jaar, waar deze aanvankelijk was ingekort tot drie jaar naar aanleiding van de inbreng van het lid Segers. Zij wijzen ook in dit verband op de zorgen die er bestaan over de uitvoeringslasten voor medeoverheden.

De initiatiefnemers stellen voor de evaluatietermijn weer te verlengen, wegens de met het kabinet en de koepels overeengekomen gefaseerde invoering van de actieve openbaarmaking. Naar verwachting is de actieve openbaarmaking na drie jaar nog niet geheel ingevoerd voor alle bestuurslagen. Een evaluatie zou dan, bij gebrek aan een te evalueren praktijk, nog niet zinvol zijn.

Kamerstukken II 2020/21, 35 112, nr. 12, p. 23 (Nota n.a.v. verslag novelle)

Brief minister met een reactie op in het voorlopig verslag aan de regering gestelde vragen (33 328, nr. P)

De leden van de fractie van D66 vragen over de openbaarmaking op verzoek tot slot of de voorliggende voorstellen voor een Wet open overheid ontlastend zullen zijn of juist additionele inspanningen oproepen. De algemene aanname is dat doordat het wetsvoorstel actieve openbaarmaking voorschrijft dit op termijn zal leiden tot een afname van het aantal passieve verzoeken om documenten. Dit is voor zover al mogelijk niet expliciet onderzocht. De uitvoeringstoetsen van het Rijk en de koepelorganisaties van de decentrale overheden waren gericht op de nieuwe verplichtingen voor actieve openbaarmaking. In hoeverre die aanname terecht is, zal dus moeten blijken bij de jaarlijkse overzichten van aantallen Woo-verzoeken van de departementen en meer in den brede bij de eerste evaluatie van de effecten van deze wet in de wet in de praktijk (op grond van artikel 8.9). Net als onder de Wob zijn er absolute en relatieve uitzonderingsgronden (respectievelijk het eerste en het tweede lid van artikel 5.1) waarbij er relevante wijzigingen zijn aangebracht op het punt van de openbaarmaking van persoonlijke beleidsopvattingen (artikel 5.2) en ten aanzien van verzoeken om informatie die ouder dan vijf jaar is (artikel 5.3). Bij alle verzoeken zal beoordeeld moeten worden of en in hoeverre informatie uit documenten openbaar kan worden, of onder een uitzonderingsgrond valt. Net als onder de Wob is tijd en capaciteit gemoeid bij de beoordeling van verzoeken. Dat de beoordeling door de op onderdelen nieuwe formulering van de uitzonderingsgronden mogelijk tot een ander besluit zal leiden dan onder de Wob, maakt naar mijn inzicht voor de benodigde tijd en capaciteit voor de beoordeling van een verzoek geen verschil.

Kamerstukken I 2020/21, 33 328, P, p. 4-5 (brief minister reactie voorlopig verslag)

Handelingen Initiatiefwetsvoorstellen – Snels/Sneller Wet open overheid (nr. 1, item 11)

[Minister Ollongren:]

De heer Ganzevoort vroeg of we misschien nu al zouden voorzien dat we bij de evaluatie de openbaarheid van bestuur nog verder zouden kunnen vergroten. Dat is op zich een mooi streven. Ik kan me heel goed voorstellen dat als je die evaluatie doet — dat gaat natuurlijk hoe dan ook gebeuren — je dan ook die basale vraag wel stelt. Heeft het nou bereikt wat je wilt bereiken? Wat zou je nog meer willen en wat zou je misschien anders of niet willen? Maar dat is dan. Ik denk dat we nu vooral moeten bekijken hoe je daarmee binnen de kaders van de Woo omgaat. Hoe zorgen we ervoor dat we maximaal gebruikmaken van de ruimte die de Woo biedt? Hoe zorgen we ervoor dat die gefaseerde inwerkingtreding ook echt werkt? Het is dus moeilijk om vooruit te kijken naar die vijf jaar. We hebben nog heel veel werk te doen voordat we überhaupt hier tevreden over kunnen zijn.

 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dat snap ik. De reguliere evaluatievragen liggen natuurlijk voor de hand. Maar we zeggen vaker bij debatten: we geven nu vast een aantal richtvragen mee voor de evaluatie over een paar jaar. Dat helpt alleen maar, volgens mij. Vandaar mijn vraag. Als we dit zien als een leertraject, een groeimodel waarin we met elkaar aan het werk zijn, zou je dan niet aan de voordeur al zeggen: laten we over vijf jaar bekijken waar we dan staan en wat we wel en niet bereikt hebben, maar ook welke vervolgstappen er nog gezet zouden kunnen worden of nog nodig zijn? Mijn vraag zou zijn: zouden we dat alvast voor de evaluatie als een van de aandachtspunten kunnen meenemen?

 

Minister Ollongren:

Het is natuurlijk een groeimodel in zichzelf. Dat is dus al het eerste deel van een antwoord op de suggestie van de heer Ganzevoort. Ik denk dat het verstandig is dat je gedurende de rit datgene wat je tegenkomt inderdaad ook noteert als aandachtspunt voor een evaluatie. Ik denk dat we dat bij andere wetgeving ook met enige regelmaat doen. Als ik dus de suggestie van de heer Ganzevoort zo mag opvatten, dan ben ik het met hem eens.

Nu hij toch bij de interruptiemicrofoon staat, mag ik misschien ook nog het volgende opmerken. Hij sprak namelijk zelf wel over het informatieregister, maar er komt natuurlijk niet een informatieregister. Er komt een systeem, PLOOI, waar we het zonet over hebben gehad. Dat is ook een groeimodel, maar het is iets anders dan het register dat in het oorspronkelijke wetsvoorstel stond.

 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Het eerste punt vat ik dan even op als een toezegging dat we die evaluatie toekomstgericht gaan doen. Dan het tweede punt. Ik verwees daarbij naar de experimenten die gedaan worden en die volgens mij wel in de evaluatie over vijf jaar meekomen met de vraag wat dit nu oplevert. Daarbij was mijn vraag: als dit nu heel snel toch tot positieve dingen leidt, laten we dat dan ook in het groeimodel meenemen.

 

Minister Ollongren:

Nogmaals, dat past, denk ik, bij de lerende manier waarop we met deze wet en vooral de implementatie van die wet zouden moeten omgaan.

Kamerstukken I 2021/22, nr. 1, item 11, p 53 (Handelingen)