Selecteer een pagina

Artikel 8.8 Verhouding met andere wetten

De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 zijn niet van toepassing op informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij deze wet.

Parlementaire behandeling

  • Wetsvoorstel Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 8)
  • Memorie van toelichting Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 9)
  • Nota n.a.v. het verslag (33 328, nr. 12)
  • Memorie van Toelichting novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 9)

Wetsvoorstel Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 8)

De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vierde lid, en 5.2 zijn niet van toepassing op informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij deze wet.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 8, p. 14 (VvW n.a.v. advies RvS)

Memorie van toelichting Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 9) – algemene toelichting

4.9 Bijzondere openbaarmakingsregelingen en andere wetten

De Wet open overheid is een algemene openbaarmakingsregeling en regelt de openbaarmaking van informatie en het hergebruik van openbare informatie. Daarmee is de nieuwe wet niet de enige regeling die regelt hoe organen met informatie om moeten gaan. Zo zijn er wettelijke regelingen die voor specifieke situaties aangeven of informatie geopenbaard moet worden of juist geheim dient te blijven en zijn er ook andere wetten die andere regels stellen over het verwerken of gebruiken van informatie. Dat van de algemene openbaarheidsregeling wordt afgeweken voor specifieke situaties is geenszins problematisch, al dient voor verzoekers en voor organen wel duidelijk te zijn welke bijzondere openbaarheidsregelingen voor gaan op de Wet open overheid.

Van de huidige Wob mag worden afgeweken bij wet, waarbij de rechter toetst of de wettelijke regeling een uitputtend karakter heeft en als bijzondere regeling kan worden aangemerkt. Daardoor zijn er in de praktijk veel vragen over welke wettelijke regelingen wel, en welke niet als een bijzondere openbaarmakingsregeling kunnen worden aangemerkt. Slechts in enkele gevallen heeft de wetgever expliciet zelf de keuze gemaakt dat een bijzondere regeling voor de Wob gaat.

Deze situatie is onwenselijk omdat voor alle gevallen de keuze of wordt afgeweken van de algemene openbaarheidsregeling door de wetgever gemaakt zou moeten worden en omdat voor verzoekers en organen altijd duidelijk moet zijn welke regeling geldt voor bepaalde informatie. Daarom wordt in artikel 1.1 gesteld dat het recht op toegang tot publieke informatie alleen bij of krachtens deze wet beperkt kan worden. Zulke beperkingen vloeien ook voort uit artikel 8.8, dat aangeeft dat alleen op grond van in de bij dat artikel horende bijlage opgenomen bepalingen kan worden afgeweken van deze wet. Daarmee blijft de mogelijkheid behouden om van de algemene regels af te wijken, maar daarvoor dient de wetgever dan wel expliciet een keuze te maken.

Ook E.J. Daalder kwam in zijn proefschrift over de Wob met de aanbeveling om meer duidelijkheid te scheppen in de verhouding tussen de (nieuwe) Wob en bijzondere openbaarmakingsregelingen.107

Voor gebruikers van de wet zal de bijlage veel duidelijkheid scheppen. De bijlage bevat de regelingen die nu in de jurisprudentie zijn aangemerkt als een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter, neergelegd in een wet in formele zin. Uitzondering vormt artikel 26 van de Wet op de Raad van State. Dat komt te vervallen, zoals hierboven al is uiteengezet. Als nieuwe wetgeving van deze wet wil afwijken, zal daarvoor de bijlage gewijzigd moeten worden.

Twee in het oog springende regelingen zijn niet in de bijlage opgenomen: de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Auteurswet. Bij de totstandkoming van de Wbp is gesteld dat de Wob een bijzondere regeling is van de Wbp en niet andersom. De Wet open overheid is dan ook te beschouwen als een wettelijke verplichting in de zin van artikel 8 onderdeel c, van de Wbp, dat regelt dat een wettelijke verplichting één van de situaties is waarin persoonsgegevens mogen worden verwerkt. Nu de Wbp geen lex specialis is van de Wob is hij niet opgenomen in de bijlage. Voor de Auteurswet 1995 gaat een vergelijkbare redenering op. Artikel 1 van de Auteurswet staat wettelijke beperkingen van het auteursrecht toe. Daardoor kan ook op grond van de Wet open overheid toegang worden verstrekt tot informatie die bij een bestuursorgaan berust maar waarvan dat orgaan niet het auteursrecht heeft.

Voetnoten

107. E.J. Daalder, Toegang tot overheidsinformatie, 2005, p. 148.

Memorie van toelichting Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 9) – artikelsgewijze toelichting

Artikel 8.8 Verhouding met andere wetten

Dit artikel bepaalt dat deze wet bepalend zal zijn voor de openbaarheid van alle publieke informatie. Het wetsvoorstel bevat een uitputtend regime doordat alleen van de daarin opgenomen bepalingen kan worden afgeweken bij een wet die in de bijlage bij dit artikel is opgenomen. Beoogd is om in de bijlage een volledige lijst op te nemen van de wetten waarin een van de huidige Wob afwijkend openbaarheidsregime is opgenomen. Opgenomen zijn alle artikelen uit wetten waarvan uit wetsgeschiedenis of jurisprudentie blijkt dat deze artikelen een van de Wob afwijkende regeling bevatten. De regimes van de in de bijlage opgenomen wetten blijven vooralsnog ongewijzigd in stand en zullen dus, als gevolg van opname in de bijlage, voorgaan op de bepalingen van dit wetsvoorstel. De enige uitzondering hierop is de voorgestelde aanpassing in de Wet op de Raad van State in artikel 9.3.

Niet zijn opgenomen de artikelen 49 tot en met 51 van de Wet op de jeugdzorg, die volgens een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 maart 2013 als uitputtende regeling moeten worden aangemerkt. Uit de wetsgeschiedenis van deze bepalingen blijkt echter, zoals ook de annotatoren bij deze uitspraak (P.J. Stolk, AB 2013, 141 en G. Overkleeft-Verburg (JB 2013, 79) aangeven, dat genoemde artikelen een verbijzondering zijn van het aanspraakregime van de Wet bescherming persoonsgegevens. Om deze reden zijn op verzoeken om informatie als bedoeld in die artikelen in beginsel de artikelen 5.1 en 5.2 van dit wetsvoorstel van toepassing. In het algemeen zal die informatie wegens de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen niet openbaar gemaakt kunnen worden. Artikel 50 van de Wet op de jeugdzorg kan wel worden beschouwd als een specialis van het voorgestelde artikel 5.5, eerste lid, van dit wetsvoorstel, dat regelt dat eenieder (dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger) recht heeft op inzage in gegevens die hemzelf betreffen. Artikel 51 van de Wet op de jeugdzorg, dat alle anderen (dus ook de ouders in geval zij niet als wettelijk vertegenwoordiger kunnen worden aangemerkt) toegang tot de betreffende gegevens ontzegt, dient wel als uitputtende regeling op het voorgestelde artikel 5.1 van dit wetsvoorstel te worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor de gelijkluidende artikelen 17e en 17f van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.

Ten aanzien van artikel 28 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Afdeling bestuursrechtspraak bepaald dat deze bepaling een uitputtende regeling bevat.121 Deze regeling houdt in dat de griffier een afschrift van een uitspraak, inclusief daaraan gehechte stukken, aan derden kan verstrekken, tenzij verstrekking naar het oordeel van de griffier ter bescherming van zwaarwegende belangen van anderen, waaronder die van partijen, geheel of gedeeltelijk dient te worden geweigerd. Overige stukken uit het procesdossier worden altijd geweigerd. De aanmerking van deze regeling als uitputtende regeling heeft tot gevolg dat een bestuursorgaan stukken die aan een uitspraak zijn gevoegd of die in het procesdossier zitten, niet op grond van de Woo beoordeelt, maar moet doorverwijzen naar de griffier. De indieners willen op de erkenning van deze uitputtende regeling één uitzondering maken, en dat betreft documenten die het bestuursorgaan zelf heeft opgesteld. Het is denkbaar dat een dergelijk document openbaar zou zijn als het niet in een procesdossier terecht zou zijn gekomen. Daarmee onderscheidt een door het bestuursorgaan opgesteld document zich van documenten die door anderen aan de rechter in een civiel geding worden voorgelegd. Met het inbrengen van een op zichzelf openbaar document door een bestuursorgaan wordt dat document aan de openbaarheid onttrokken. De indieners achten dat ongerijmd. Zij zijn van oordeel dat een bestuursorgaan zelf dient te oordelen over de openbaarheid van het betreffende document, en wel aan de hand van de criteria van de artikelen 5.1 en 5.2. In de bijlage is daarom wel artikel 28 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgenomen, maar is bepaald dat de voorrang van dat artikel niet van toepassing is bij door een bestuursorgaan opengesteld document.

In de artikelen 365, vierde en vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering dat in artikel 415 van overeenkomstige toepassing is verklaard voor het hoger beroep, is een met artikel 28 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering overeenkomende bepaling opgenomen, die door de Afdeling bestuursrechtspraak eveneens als uitputtende bepaling is erkend.122Deze erkenning kan worden overgenomen, omdat de door het Openbaar Ministerie bij de strafvervolging aan de rechter overgelegde documenten ten behoeve van die procedure zijn opgesteld, en het daarbij niet gaat om vooraf bestaande mogelijk reeds openbare documenten. Tevens is in de bijlage opgenomen het aan artikel 365 analoge artikel 257h, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat ziet op de verstrekking van strafbeschikkingen van de officier van justitie, waarbij tegen de weigering een afschrift te verstrekken een aparte klachtprocedure is opengesteld en niet de regeling van bezwaar en beroep van de Algemene wet bestuursrecht.

Ook is opgenomen: de artikelen 39e, 39f, 42 en 52 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. In haar uitspraak van 7 november 2007123 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak aangegeven dat afdeling 2A van die wet niet uitputtend lijkt te zijn, omdat persvoorlichting over die wet op grond van de Wob geschiedt. De verstrekking van gegevens door het college van procureurs op grond van die afdeling is echter wel vormgegeven als een uitputtende regeling. De Afdeling is in haar uitspraak van 7 juli 2010 dan ook teruggekomen van deze jurisprudentie door te overwegen dat «slechts is beoogd dat de Wob van toepassing is op het geven van persvoorlichting over een strafzaak en van andere opsporingsbericht-geving».124

Tevens is toegevoegd een aantal wetten dat thans is uitgezonderd op grond van artikel 1 van het Besluit bestuursorganen WNo en Wob, waarin de Wob buiten toepassing is verklaard voor een aantal taken van De Nederlandse Bank en de Autoriteit Financiële Markten. In de artikelen 9.4 tot en met 9.6 worden voorts enkele wetten gewijzigd om een verwijzing in de bijlage bij artikel 8.8 mogelijk te maken.

Daarnaast is niet opgenomen artikel 40, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken. Deze bepaling is door de Afdeling bestuursrechtspraak bij uitspraak van 17 september 2003 aangemerkt als een uitputtende openbaarmakingsregeling, met als doel bescherming van de privacy van de eigenaar-bewoner. Echter, bij Wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Wet waardering onroerende zaken in verband met een verruiming van de openbaarheid van de WOZ-waarde en enkele technische aanpassingen (Stb. 2013, 129) is die bescherming van de privacy verlaten ten faveure van de transparantie bij het vaststellen van de WOZ-waarde. Als deze wet in werking treedt, kan op grond van het nieuwe artikel 40a een ieder het waardegegeven van een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient, inzien of verstrekt krijgen. Deze openbaarheid geldt niet voor bedrijfspanden, omdat de waarde hiervan een concurrentiegevoelig gegeven kan zijn. Of dat in een individueel geval ook de doorslag moet geven, kan op grond van artikel 5.1, tweede lid, onderdeel f, van dit wetsvoorstel worden vastgesteld. Er bestaat na inwerkingtreding van de Wet van 28 maart 2013 niet langer aanleiding de Wet waardering onroerende zaken aan te merken als een uitputtende regeling. Vooruitlopend hierop is de Wet waardering onroerende zaken niet opgenomen in de bijlage.

De lijst is in aanvulling op de bestaande jurisprudentie uitgebreid met artikel 81 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, betreffende de inhoudelijke gegevens waarover de commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, bedoeld in artikel 64 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, een oordeel velt. Onder de Wob is die commissie geen bestuursorgaan, maar zij valt formeel wel onder de nieuwe wet. Met opname van artikel 81 op de bijlage bij artikel 8.8 wordt voorkomen dat gegevens afkomstig van inlichtingen- en veiligheidsdiensten alsnog openbaar worden. Wel openbaar zijn gegevens over de bedrijfsvoering van de commissie.

Ook is de geheimhoudingsplicht uit artikel 7.5 van deze wet toegevoegd aan de lijst, nu ook de geheimhouding van de niet-openbare documenten die de Informatiecommissaris onder zich heeft, voor gaat op het recht om een Woo-verzoek in te kunnen dienen. Het blijft natuurlijk mogelijk om bij het bestuursorgaan waar de documenten vandaan komen een verzoek om deze documenten in te dienen. Tot slot zijn toegevoegd de artikelen 91a van de Comptabiliteitswet 2012 en 9:36a van de Awb met de voor de Algemene Rekenkamer en de ombudsmannen getroffen regeling dat verzoeken over door bestuursorganen ten behoeve van onderzoek overgelegde informatie door die bestuursorganen zelf worden afgedaan en de Algemene Rekenkamer en de ombudsmannen een dergelijk verzoek doorzenden.

Voetnoten

121. ABRvS 18 februari 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO3890.

122. ABRvS 20 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BK9881.

123. ECLI:NL:RVS:2007:BB7311.

124. ECLI:NL:RVS:2010:BN0488.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 9, p. 90-92 (MvT n.a.v. advies RvS)

Nota n.a.v. het verslag (33 328, nr. 12) – algemene toelichting

Overigens hebben de initiatiefnemers onderkend dat de specifieke doelstellingen en inhoud van onder meer de Bankwet en de Wet financieel toezicht met zich mee brengen dat deze wetten een bijzonder openbaarheidsregime hebben. Daarom zijn deze wetten toegevoegd aan de bijlage bij artikel 8.8 van dit wetsvoorstel. Daarmee geldt dit wetvoorstel niet onverkort voor de Nederlandsche Bank of de AFM. De eveneens in de algemene maatregel van bestuur genoemde NOS is niet langer een bestuursorgaan, zodat om die reden dit wetsvoorstel niet van toepassing is op de NOS. De bestuurlijke taken zijn overgegaan op de NPO, die niet in de algemene maatregel van bestuur is genoemd en waarop de Wob, en het wetsvoorstel dus ook, van toepassing is voor zover de NPO een bestuursorgaan in de zin van de Awb is.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 12, p. 15 (Nota n.a.v. het verslag)

Nota n.a.v. het verslag (33 328, nr. 12) – artikelsgewijze toelichting

Artikel 8.8 Verhouding met andere wetten

De leden van de fractie van de VVD vroegen naar hetgeen op grond van de Wet op de jeugdzorg en de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie openbaar mag worden gemaakt.

De genoemde bepalingen bieden geen ruimte om aan anderen dan de cliënten of hun wettelijk vertegenwoordigers informatie te verstrekken. Aan wettelijke vertegenwoordigers wordt (in afwijking van het voorgestelde artikel 5.5 van dit wetsvoorstel) geen informatie verstrekt als dat niet in het belang van het betreffende kind is. Op dit punt is het College bescherming persoonsgegevens niet om advies gevraagd, omdat er in het informatieregime op grond van de Wet op de jeugdzorg en de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie geen wijzigingen plaats vinden.

De leden van de fractie van de VVD vroegen voorts naar de reden om gegevens openbaar te maken over de bedrijfsvoering van de commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

De initiatiefnemers hebben geen principiële keuze gemaakt om de gegevens over de bedrijfsvoering van genoemde commissie openbaar te maken. Zij hebben de principiële keuze gemaakt de reikwijdte ten opzichte van de Wob uit te breiden met de organen die worden genoemd in artikel 1:1, tweede lid, van de Algemeen wet bestuursrecht. Daarmee is de commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten onder het bereik van het wetsvoorstel gebracht. Vervolgens is met behulp van artikel 8.8 en de op de bijlage genoemde wetten uitgezonderd wat op grond van bijzondere omstandigheden uitgezonderd moet worden. Deze uitzonderingen dienen om te voorkomen dat procedures worden gevoerd waarvan de uitkomst bij voorbaat vast staat, maar dienen niet zo ver te gaan dat zij betrekking hebben op informatie waarvan de openbaarheid geen schade aanricht. Daarmee dienen de dossiers waarover de commissie een oordeel moet vormen onder de uitzondering te vallen, maar voor de vergaderkosten van de commissie bestaat daarvoor geen grond, zodat de uitzondering niet zo ver is uitgebreid. Hierover is geen overleg geweest met de diensten, omdat voor de diensten in het openbaarheidsregime geen wijzigingen worden aangebracht. Ook met de commissie is geen overleg gevoerd.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 12, p. 51 (Nota n.a.v. het verslag)

Memorie van Toelichting novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 9)

Verhouding tot bijzondere openbaarmakingsregimes waaraan Nederland verdragsrechtelijk is gebonden

In de memorie van toelichting bij de Wob wordt ingegaan op de verhouding van de Wob tot bij of krachtens gestelde internationale voorschriften: «Bijzondere openbaarheidsregelingen, internationale voorschriften, gesteld bij of krachtens verdragen die voor Nederland van kracht zijn kunnen eveneens voor de WOB gaan. Volkenrechtelijke verplichtingen voor de overheidsorganen hebben immers voorrang boven bepalingen van nationaal recht.»11 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak wijkt de Wob als algemene regeling voor internationale voorschriften gesteld bij of krachtens verdragen die voor Nederland van kracht zijn, indien deze een uitputtend karakter hebben.12 Is dat het geval, dan is een beoordeling van een verzoek op grond van de Wob daar niet mee verenigbaar. De Woo vindt in een dergelijk geval geen toepassing, waardoor het bestuursorgaan ook niet meer toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. De initiatiefnemers achten het van belang dat deze lijn wordt voortgezet voor de Woo.

In het advies van de Europese Centrale Bank (hierna: ECB) wordt aandacht gevraagd voor de verhouding tussen de Woo en Europese regels inzake het beroepsgeheim voor de ECB13 en de toegang van het publiek tot documenten van de ECB. De initiatiefnemers onderschrijven de stelling van de ECB dat de Woo geen afbreuk mag doen aan uit het Unierecht voortvloeiende verplichtingen.

Een verzoek op grond van de Wob of de Woo kan mede betrekking hebben op documenten die afkomstig zijn van EU-instellingen. Het Unierecht kent diverse openbaarmakingsregelingen. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan de Eurowob, maar ook aan openbaarmakingsregelingen die bijvoorbeeld gelden voor specifieke instellingen. De beoordeling van een verzoek op grond van de Wob of de Woo dient plaats te vinden met inachtneming van deze voorschriften. Een voorbeeld betreft artikel 5 van het Besluit ECB/2004/3 van de Europese Centrale Bank, dat ook in het advies van de ECB wordt aangehaald. Op grond van deze bepaling mogen documenten die afkomstig zijn van het Europees Monetair Instituut of van het Comité van presidenten, door nationale centrale banken (in Nederland is dit de Nederlandsche Bank, hierna: DNB) alleen openbaar worden gemaakt op voorwaarde van voorafgaande raadpleging van de ECB over de reikwijdte van de toegang, tenzij duidelijk is dat het document wel of niet openbaar moet worden gemaakt.14 Toepassing van de Woo kan dan alleen geschieden met inachtneming van dit voorschrift. Concreet betekent dit dat DNB in geval van een verzoek om informatie dat betrekking heeft op een van deze documenten, eerst de ECB moet raadplegen alvorens zij het verzoek om informatie toe kan wijzen, tenzij duidelijk is dat het document wel of niet openbaar moet worden gemaakt.

Een vergelijkbaar voorbeeld betreft het eveneens door de ECB aangehaalde artikel 2 van het Besluit (EU) 2015/811 van de Europese Centrale Bank (ECB/2015/16). Dit artikel schrijft voor dat wanneer een nationale centrale bank een verzoek ontvangt inzake een ECB-document dat zij in haar bezit heeft, de nationale centrale bank de ECB raadpleegt over de reikwijdte van de te verlenen toegang, zulks voorafgaand aan een besluit betreffende openbaarmaking, tenzij het duidelijk is dat het document wel of niet openbaar moet worden gemaakt.15

  • 2. Nationale regelgeving

Verhouding tot bijzondere wettelijke openbaarmakingsregimes

De Woo is van toepassing tenzij een bij bijzondere wet vastgelegd apart regime van toepassing is. Dit is vastgelegd in artikel 8.8 Woo en de bijlage bij dat artikel. De bijlage bij artikel 8.8 bepaalt dat de in die bijlage genoemde bepalingen voorgaan op de artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2. Uit artikel 8.8 vloeit niet (a contrario) voort dat de overige artikelen uit de Woo telkens (onverkort) van toepassing zijn op de bijzondere wetten die in de bijlage zijn genoemd. Maar als artikel 4.1 over het indienen van een verzoek om informatie niet van toepassing is, kom je aan bijvoorbeeld de toepassing van artikel 4.4 over de beslistermijn simpelweg niet toe. Artikel 5.5 (betreffende het verzoek om gegevens over de verzoeker) is niet in deze opsomming opgenomen, omdat dat artikel een eigen afbakeningsregime kent, zie de toelichting bij de wijziging van artikel 5.5. De artikelen 5.6 (betreffende informatie wegens klemmende redenen) en 5.7 (toegang ten behoeve van onderzoek) zijn kan-bepalingen en hoeven daarom niet uitgezonderd te worden. Ongetwijfeld staan sommige van de in de bijlage opgenomen artikelen in de weg aan toepassing van de artikelen 5.6 en 5.7 Woo.

De keuze voor de bijlage roept de vraag op of een bijzonder regime ook voorrang kan hebben op de Woo als het niet in de bijlage is opgenomen. De situatie kan zich voordoen dat na inwerkingtreding van de Woo een rechter tot de conclusie komt dat een niet in de bijlage opgenomen regeling die eerder dan de Woo in werking is getreden uitputtend is bedoeld. In dat geval geldt, evenals onder de Wob, de bedoeling van de wetgever. Bij nieuwe in wetten vast te leggen uitzonderingen, zou naar het oordeel van de initiatiefnemers uit het oogpunt van uniformiteit in beginsel moeten worden gekozen voor wijziging van de bijlage bij de Woo. De initiatiefnemers kunnen zich voorstellen dat hierover een aanwijzing wordt opgenomen in de Aanwijzingen voor de regelgeving, zoals dat in aanwijzing 5.49 is gebeurd voor de bijlagen bij de Awb. Maar ook hier geldt dat de bedoeling van de wetgever (een uitputtend bedoeld openbaarheidsregime) zwaarder weegt dan de vormgeving ervan. De initiatiefnemers gaan ervan uit dat de wetgever bij gelegenheid nieuwe uit jurisprudentie volgende uitzonderingen toevoegt aan de bijlage.

Voetnoten

11. Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 3, p. 19.

12. Zie bijvoorbeeld: ABRvS 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2979.

13. Artikel 37 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank. Deze statuten vormen een protocol bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

14. Op grond van dit artikel kan DNB er tevens voor kiezen om het verzoek door te geleiden aan de ECB.

15. Ook op grond van dit artikel kan DNB er tevens voor kiezen om het verzoek door te geleiden aan de ECB.

16. Kamerstukken 34 445.

17. Stb. 2018, nr. 387.

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 9, p. 9-11 (MvT novelle n.a.v. advies RvS)