Selecteer een pagina

Artikel 8.2 Geen dwangsom niet tijdig beslissen

Paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op besluiten op grond van deze wet en op beslissingen op bezwaar tegen deze besluiten.

Parlementaire behandeling

  • Wetsvoorstel Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 8)
  • Memorie van toelichting Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 9)
  • Tweede Nota van Wijziging Wet open overheid ( 33 328, nr. 14)
  • Handelingen Initiatiefwetsvoorstel Woo (33 328, nr. 72, Item 15)
  • Nota naar aanleiding van het verslag novelle Woo (35 112, nr. 12)
  • Handelingen Initiatiefwetsvoorstellen – Snels/Sneller Wet open overheid (nr. 1, item 11)

Wetsvoorstel Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 8)

Artikel 8.4 Uitsluiting dwangsom bij niet tijdig beslissen

Paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op beschikkingen op grond van deze wet en op beslissingen op bezwaar tegen deze beschikkingen.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 8, p. 14 (VvW Woo n.a.v. advies RvS)

Memorie van toelichting Woo n.a.v. advies RvS (algemeen deel, 33 328, nr. 9)

Artikel 8.4 Uitsluiting dwangsom bij niet tijdig beslissen

Zie paragraaf 4.5.1 van de toelichting.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 9, p. 89 (MvT n.a.v. advies RvS)

[4.5.1 Termijnen en derdebelanghebbenden]

Met het uitzonderen van de Wet dwangsom staan verzoekers niet met lege handen. Zij kunnen nog steeds op grond van de Algemene wet bestuursrecht rechtstreeks beroep instellen bij de bestuursrechter wegens het overschrijden van de wettelijke beslistermijn. Hoofdregel in die procedure is dat bij een gegrond beroep de rechter moet bepalen dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de uitspraak beslist. Dat is gerechtvaardigd, omdat een wettelijke beslistermijn in het algemeen zal zijn afgestemd op de tijd die een bestuursorgaan nodig heeft voor zijn beslissing. De beslistermijn van de Wob en dus ook van deze wet is hierop in zoverre een uitzondering dat deze is vastgesteld op een termijn die in de meeste gevallen voldoende is en die blijkens een amendement bij de invoering van de Wob tevens is bedoeld om het bestuursorgaan aan te zetten tot spoedige behandeling. Indien een Wob-verzoek wordt ingediend, dat naar zijn omvang onmogelijk binnen de wettelijke termijn kan worden afgedaan, en partijen worden het niet eens over een opschorting op grond van artikel 4:15, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, is er een geschil over wat een redelijke beslistermijn zou moeten zijn. In dat geval kan het bestuursorgaan bij een beroep tegen niet tijdige beslissen aan de rechter vragen om een termijn vast te stellen die recht doet aan de omvang van het verzoek. In dat kader dient het bestuursorgaan wel aan te kunnen tonen dat het met de verzoeker in overleg is getreden over de termijn van afhandelen, gelet op de omvang van het verzoek. De bestuursrechter mag die termijn dan niet automatisch op twee weken zetten. Als blijkt dat een verlenging van die termijn redelijk is, dan had het in de rede gelegen dat de verzoeker hier met het bestuursorgaan afspraken over had gemaakt. Dan is het beroep wegens niet tijdig beslissen eigenlijk te vroeg ingediend. In dat geval kan de bestuursrechter besluiten dat de verzoeker zijn griffiegeld en zijn proceskosten niet wordt vergoed als blijkt dat de verzoeker een redelijk aanbod om de beslistermijn op te schorten niet heeft aanvaard.

Daar komt bij dat, voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet dwangsom, al een vorm van het misbruik van de Wob bestond door bestuursorganen een omvangrijk verzoek in te laten dienen en dan in bezwaar en beroep wegens termijnoverschrijding een vergoeding voor rechtsbijstand in de wacht te slepen. Deze vorm van misbruik was na de invoering van de Wet dwangsom te ingewikkeld, maar zou kunnen terugkeren nu de Wet dwangsom na inwerkingtreding van deze wet niet langer op Wob-verzoeken van toepassing is. Door een prikkel in te voeren voor serieus overleg over de opschorting van de beslistermijn bij omvangrijke verzoeken, wordt tevens de terugkeer van Wob-verzoeken om een proceskostenveroordeling te incasseren tegengegaan. ]

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 9, p. 37 (VvW n.a.v. advies RvS).

Tweede Nota van Wijziging Wet open overheid ( 33 328, nr. 14)

De artikelen 8.3 en 8.4 worden vervangen door:

Artikel 8.3

Paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op besluiten op grond van deze wet en op beslissingen op bezwaar tegen deze besluiten.

Kamerstukken 2014/15, 33 328, nr. 14, p. 5 (2eNvW)

Toelichting in Tweede Nota van Wijziging Wet open overheid ( 33 328, nr. 14)

Artikelen 8.3 en 8.4

Artikel 8.3 regelt dat bij een beroep tegen niet tijdig beslissen de bestuursrechter kan besluiten een langere beslistermijn dan twee weken toe te kennen als de omvang van het verzoek daartoe aanleiding geeft en geen proceskostenvergoeding toe te kennen en het griffiegeld niet te vergoeden, als de indiener, gelet op de omvang van het verzoek, te weinig heeft meegewerkt aan overeenstemming over de verlenging van de beslistermijn. Voorgesteld wordt een vergelijkbare regeling te treffen voor het geval de termijnoverschrijding het gevolg is van de wijze waarop het verzoek is ingediend en waarbij in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden verwacht dat een verzoek om informatie als een zelfstandig Wob-verzoek wordt herkend. Het gaat dan bijvoorbeeld om verzoeken om informatie die zijn opgenomen in een ander bericht aan de overheid, zoals een sollicitatie of een offerte, of om verzoeken die sterk op elkaar lijken, waarbij de verschillen door het bestuursorgaan gemakkelijk over het hoofd worden gezien, zoals een verzoek dat in de ene versie betrekking heeft op gegevens uit 2010 en in de andere versie op gegevens uit 2011. Nu de dwangsom vervalt bij verzoeken op grond van deze wet, blijft de mogelijkheid bestaan dat, zoals dat ook gebeurde voorafgaand aan de invoering van de dwangsomregeling, gepoogd wordt een proceskostenvergoeding over te houden aan een gegrond beroep wegens niet tijdig beslissen. Het bestuursorgaan kan niet zelf beoordelen dat sprake is van een verstopt verzoek, maar kan wel de bestuursrechter vragen om een langere beslistermijn of om het oordeel dat de termijnoverschrijding is te wijten aan het verstoppen van het verzoek. In deze nota van wijziging is deze regeling opgenomen in artikel 8.4, tweede en vierde lid.

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om in de artikelen 8.3 en 8.4 enige verbeteringen aan te brengen. De redactie van artikel 8.3, eerste lid, komt niet geheel overeen met die van artikel 8.4. In artikel 8.3 wordt de term «besluit» gebruikt en in artikel 8.4 de term «beschikking». In artikel 8.4 wordt expliciet vermeld dat de bepaling van toepassing is op beslissingen op bezwaar, in artikel 8.3 niet. Ter voorkoming van misverstanden wordt de redactie van artikel 8.3, eerste lid, afgestemd met die van artikel 8.4 en wordt de leesbaarheid vergroot. De artikelen 8.3 en 8.4 worden omgedraaid om zo beter aan te sluiten bij de volgorde van de artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht die in die artikelen worden behandeld. Aan het tweede derde lid van 8.4 (nieuw) wordt een verwijzing naar artikel 7:10, vierde lid, onderdelen a en b, van de Awb toegevoegd, omdat artikel 4:15 van de Awb in bezwaar niet van toepassing is. In die bepaling vervalt de voorwaarde dat de bestuursrechter een nieuwe termijn moet hebben gesteld, wil hij bevoegd zijn geen vergoeding vast te stellen voor de proceskosten en de griffiegelden. Ook in geval het bestuursorgaan na het instellen van het beroep inmiddels heeft besloten, kan aan de orde zijn dat de termijnoverschrijding te wijten is aan de omvang van het verzoek en het gebrek aan bereidheid van de verzoeker om een nadere beslistermijn af te spreken. Bovendien zou het opnemen van deze voorwaarde voor het bestuursorgaan een prikkel kunnen zijn om hangende een beroep wegens niet tijdig beslissen geen verzoeken meer af te doen.

Kamerstukken 2014/15, 33 328, nr. 14, p. 17-18 (2eNvW)

Handelingen Initiatiefwetsvoorstel Woo (33 328, nr. 72, Item 15)

[Mevrouw Voortman (GroenLinks):]

De heer Sjoerdsma vroeg namens de fracties van D66 en GroenLinks of de afschaffing van de dwangsom niet juist tegen het einddoel van de open overheid ingaat. De indieners zijn het met de fracties van D66 en GroenLinks eens dat de koppeling met de Wet dwangsom een stok achter de deur is om de overheid aan te zetten tot adequaat en tijdig handelen. De winst aan voortvarendheid die met de koppeling gemaakt wordt, is in onze ogen echter dermate beperkt dat het nadeel ervan — het faciliteren van misbruik— daarmee niet in balans is. Los van een dwangsom kan een verzoeker altijd zijn gelijk halen bij de rechter. In de Wet open overheid wordt gekozen voor het verkorten van de beslistermijn, een informatieregister en een actieve openbaarmakingsplicht. Daarmee wordt in onze ogen het verlies aan voortvarendheid dat gepaard gaat met het loslaten van de Wet dwangsom goed gecompenseerd. Wel verwachten wij van de verzoeker dat hij meewerkt aan het verlengen van die termijn als het een verzoek betreft dat zo groot is dat het niet binnen die vier weken plus twee weken kan worden behandeld. De rechter zal bij termijnoverschrijding kijken of het bestuursorgaan voortvarend heeft gehandeld, maar ook of de verzoeker gelet op de omvang van het verzoek voldoende heeft meegewerkt aan het maken van afspraken over de voor dat specifieke verzoek benodigde behandeltermijn.

Kamerstukken II 2015/16, 33 328, nr. 72, Item 15, p. 13 (Handelingen)

Nota naar aanleiding van het verslag novelle Woo (35 112, nr. 12)

De leden van de GroenLinks-fractie wijzen er op dat op 16 juni 2020 de Minister van BZK de Evaluatie afschaffing dwangsomregeling Wob aan de Kamer heeft gezonden. Deze evaluatie betreft de artikelen 15, 15a en 15b van de Wob, die de toenmalige Minister van BZK uit het wetsvoorstel Woo heeft overgeschreven. Het betreft dus ook een evaluatie van de artikelen 8.2, 8.3 en 8.4, van de Woo. De evaluatie geeft aan dat na het afschaffen van de dwangsom in de Wob de behandeltermijnen onder de Wob zijn toegenomen, al staat volgens de evaluatie niet vast dat het afschaffen van de dwangsom die toename veroorzaakt. Kunnen de initiatiefnemers op dit rapport reageren, nu de Minister dat bij brief van 16 juni jl. al heeft gedaan? Hebben de initiatiefnemers, zo vragen de aan het woord zijnde leden, nog suggesties om de verlenging van de beslistermijn tegen te gaan?

De evaluatie is inmiddels ook gepubliceerd als Kamerstuk (Kamerstukken II 2019/20, 32 802, nr. 48). De artikelen 15 en 15b Wob zijn inderdaad ontleend aan het wetsvoorstel van de Woo. Artikel 15a is aan de Wob toegevoegd door middel van een amendement dat bij de behandeling van de Woo eveneens door een amendement als artikel 8.3 aan de Woo is toegevoegd. Uit de evaluatie blijkt dat het doel, het beëindigen van het misbruik van de Wob, is gerealiseerd. De initiatiefnemers willen naar aanleiding van de evaluatie twee opmerkingen maken. De eerste opmerking betreft de geconstateerde feitelijke verlenging van de beslistermijn. Niet vaststaat dat deze verlenging kan worden toegerekend aan het afschaffen van de dwangsomregeling. Wel vaststaat dat met het afschaffen van de dwangsomregeling een prikkel wegvalt om tijdig te beslissen. In het oorspronkelijk voorstel van de Woo werd dat gecompenseerd door het verkorten van de termijn waarbinnen moet worden beslist op een verzoek naar de termijn die gold voordat de dwangsomregeling werd ingevoerd. In de Wob is gekozen voor handhaving van de formele beslistermijn die is ingevoerd bij de invoering van de dwangsomregeling. In de Woo is nadien bij amendement de formele beslistermijn eveneens verlengd. De initiatiefnemers willen, zoals eerder in deze nota op vragen van de leden van de VVD-fractie is aangegeven, niet terugkomen op het debat over de beslistermijn.

Kamerstukken II 2020/21, 35 112, nr. 12, p. 19-20 (Nota n.a.v. verslag novelle)

Handelingen Initiatiefwetsvoorstellen – Snels/Sneller Wet open overheid (nr. 1, item 11)

[Minister Ollongren:]

De heer Backer vroeg verder nog naar de verhouding tussen de Woo en de dwangsomregeling uit de Algemene wet bestuursrecht. Ook vroeg hij naar de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer. Wat het eerste betreft: in 2016 is de automatische-dwangsomregeling bij niet-tijdig beslissen uit de Wob gehaald, want daar werd wel heel veel misbruik van gemaakt. Ik heb dat in 2020 laten evalueren en uit die evaluatie bleek dat dat misbruik is gestopt. Uit dat onderzoek bleek ook dat de doorlooptijden zijn toegenomen, overigens niet alleen vanwege het verdwijnen van die automatische-dwangsomregeling maar vooral vanwege de omvang en complexiteit van de Wob-verzoeken. De Woo verandert op het punt van de dwangsomregeling niks ten opzichte van de Wob, maar een bestuursorgaan is gewoon wettelijk gehouden aan die beslistermijnen en de rechter kan daar toezicht op houden. De rechter kan dus nog steeds een dwangsom opleggen. Dat is zo en dat blijft zo.

Kamerstukken I 2021/22, nr. 1, item 11, p. 55 (Handelingen)