Selecteer een pagina

Artikel 6.2 Meerjarenplan

1. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zendt een meerjarenplan naar de Staten-Generaal over de wijze waarop bestuursorganen hun digitale overheidsinformatie duurzaam toegankelijk maken.

2. Het meerjarenplan bevat langetermijndoelen voor de verbetering van de wijze waarop digitale documenten worden vervaardigd, geordend, bewaard, vernietigd en ontsloten alsmede de stappen die daartoe op korte termijn worden gezet.

3. Het meerjarenplan voorziet in stappen waarmee wordt bereikt dat eenieder zo veel mogelijk inzicht kan hebben in de aanwezigheid van publieke informatie bij een orgaan, persoon of college als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid.

4. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vult het meerjarenplan aan met de nodige maatregelen tot de digitale overheidsinformatie voldoende duurzaam toegankelijk is.

Parlementaire behandeling

  • Wetsvoorstel novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 8)
  • Memorie van Toelichting novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 9)
  • Nota naar aanleiding van het verslag novelle Woo (35 112, nr. 12)
  • Tweede Nota van wijziging novelle Woo (35 112, nr. 16)
  • Memorie van antwoord (33 328, nr. Q)
  • Nadere memorie van antwoord (33 328, nr. S)
  • Brief minister met de reactie op in het nader voorlopig verslag gestelde vragen (33 328, nr. T)
  • Handelingen Initiatiefwetsvoorstellen – Snels/Sneller Wet open overheid (nr. 1, item 11)

Wetsvoorstel novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 8)

Artikel 6.2 Meerjarenplan

1. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zendt een meerjarenplan naar de Staten-Generaal over de wijze waarop bestuursorganen hun digitale overheidsinformatie duurzaam toegankelijk maken.

2. Het plan bevat stappen tot verbetering van de wijze waarop digitale documenten worden vervaardigd, geordend, bewaard, vernietigd en ontsloten.

3. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vult het meerjarenplan aan met de nodige maatregelen tot de digitale overheidsinformatie voldoende duurzaam toegankelijk is.

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 8, p. 9 (VvW novelle n.a.v. advies RvS)

Memorie van Toelichting novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 9)

Artikel 6.2 Meerjarenplan

Ter verbetering van de informatiehuishouding van de overheid zendt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het parlement een meerjarenplan over de wijze waarop bestuursorganen hun digitale overheidsinformatie duurzaam toegankelijk maken (eerste lid). In het tweede lid wordt tot uitdrukking gebracht dat het plan een incrementele werkwijze kent om het doel te realiseren. In het derde lid wordt tot uitdrukking gebracht dat, zodra de digitale overheidsinformatie voldoende toegankelijk is, de verplichting vervalt om het plan aan te vullen. Op dat moment is hoofdstuk 6 uitgewerkt en kan het vervallen. Dit kan alleen na betrokkenheid van de Staten-Generaal. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de VNG, het IPO en de UvW hebben, blijkens de brief die de Minister hierover op 2 januari 2019 aan de Tweede en Eerste Kamer heeft gezonden, afgesproken dat bij de totstandkoming en uitvoering van het meerjarenplan het ministerie en de koepels zullen samenwerken en van elkaars ervaring gebruik maken.49 In dat kader wordt samengewerkt aan pilots en aan de ontwikkeling van deelplannen. De VNG, het IPO en de UvW werken mee aan de rapportage door het adviescollege.

Voetnoten

49. Kamerstukken II 2018/19, 35 112, nr. 4.

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 9, p. 52-53 (MvT novelle n.a.v. advies RvS)

Nota naar aanleiding van het verslag novelle Woo (35 112, nr. 12)

De initiatiefnemers stellen al in de inleiding, dat de kosten van het register vervallen, nu het wordt vervangen door het meerjarenplan. Welke kosten zijn verbonden aan het meerjarenplan, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Het meerjarenplan dient om de informatiehuishouding bij de centrale en decentrale overheid duurzaam toegankelijk te maken. Algemeen wordt erkend dat de informatiehuishouding van het Rijk een al langer bestaand probleem is, recentelijk nog in het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid. De kosten voor het aanpakken van dat probleem kunnen daarom niet aan de Woo worden toegerekend. Immers, ook zonder de Woo zouden deze kosten – op termijn – gemaakt moeten worden om aan andere wettelijke verplichtingen (zoals de Archiefwet) te voldoen. De initiatiefnemers hebben geen zicht op de kosten van plannen die nog moeten worden opgesteld. De kosten zijn afhankelijk van wat in die plannen wordt opgenomen aan ambitie en tempo. Het meerjarenplan voor Rijk en decentrale overheden wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) aan de Staten-Generaal gezonden. De Minister heeft tot nu toe twee keer een meerjarenplan aan de Kamer gezonden, die alleen nog betrekking hadden op het Rijk. De initiatiefnemers kunnen zich voorstellen dat in toekomstige meerjarenplannen het ambitieniveau afhankelijk is van de beschikbare middelen. Naarmate er meer middelen beschikbaar worden gesteld, zal de informatiehuishouding eerder op orde zijn. Overigens verwachten de initiatiefnemers dat de realisering van de nog op te stellen meerjarenplannen niet alleen van financiële middelen afhankelijk is, maar bijvoorbeeld ook van de wijze waarop centrale en decentrale overheden samenwerken en van elkaar leren, en de wijze waarop innovatieve technieken kunnen worden ontwikkeld en gedeeld. Ze hopen dat in de volgende versie van het meerjarenplan concrete doelen en middelen worden beschreven, met een kortetermijn- en een langetermijnperspectief.

Kamerstukken II 2020/21, 35 112, nr. 12, p. 4 (Nota n.a.v. verslag novelle)

Voorgesteld wordt, zo lezen de leden van de VVD-fractie, het informatieregister te vervangen door een meerjarenplan digitale informatiehuishouding, waarmee het Rijk en de decentrale overheden hun digitale informatiehuishouding duurzaam toegankelijk gaan maken. De vraag die zich hierbij evenwel voordoet is in hoeverre de ICT-systemen en de andere benodigde voorzieningen daarvoor toereikend zullen zijn. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers daar op in te gaan.

De initiatiefnemers stellen vast dat, als de huidige ICT-systemen en andere voorzieningen toereikend zouden zijn, de informatiehuishouding bij de overheid al wel eerder op orde zou zijn geweest. Tot nu toe heeft de digitalisering op bepaalde vlakken geleid tot een verslechtering van de informatiehuishouding. Zeker in de periode waarin de eerste stappen naar digitalisering zijn gezet, is veel informatie verloren gegaan. De professionele archiefmedewerkers uit het papieren tijdperk zijn op veel plaatsen wegbezuinigd en iedere ambtenaar moet nu zelf zorgen dat documenten op de goede manier worden opgeslagen. Dat gebeurt onvoldoende uniform, als het überhaupt al gebeurt. Er zullen systemen moeten worden ontwikkeld waarbij bijvoorbeeld e-mails over een bepaald onderwerp automatisch in het betreffende dossier terecht komen en systemen waarbij bij het opstellen van documenten zoals beschikkingen reeds onderscheid wordt gemaakt tussen het openbaar te maken deel en de onderdelen die wegens de bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet openbaar gemaakt wordt. De verplichting uit de Woo om bepaalde documenten actief openbaar te maken, treedt niet meteen in werking, juist om die systemen voor actieve openbaarmaking te kunnen ontwikkelen. De initiatiefnemers verwachten dat in toekomstige meerjarenplannen uitgebreid aandacht wordt besteed aan de invulling van bovenstaande punten. Het meerjarenplan maakt nu melding van een project om e-mails centraal op te slaan en een project voor het bewaren van oude versies van internetsites. Dergelijke conservatoire maatregelen, gericht op achterstallig onderhoud en waarvoor het initiatief al was genomen voordat in de Woo sprake was van een meerjarenplan, zijn belangrijk, maar daarnaast is het ook van belang dat dergelijke informatie vervolgens toegankelijk wordt gemaakt. Een ander voorbeeld is dat in de uitvoeringstoetsen vaak wordt uitgegaan van het lakken van actief openbaar te maken documenten. De initiatiefnemers kunnen zich voorstellen dat dit bij grote aantallen een dure exercitie is. Zij gaan er echter van uit dat, wanneer bij een beschikking of een oordeel naar aanleiding van een klacht persoonsgegevens vooraf als zodanig worden gemarkeerd, de openbaar te maken versie eenvoudig geautomatiseerd kan worden gegenereerd, waardoor lakken niet nodig is. Bij de rechtspraak gebeurt dat al. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zou hier ook de regie kunnen nemen, door bijvoorbeeld voor de openbaar te maken oordelen bij klachten een module aan te bieden, zodat niet alle bestuursorganen hiervoor zelf het wiel hoeven uit te vinden. De implementatiekosten zouden hier naar het oordeel van de initiatiefnemers bovendien mee kunnen worden verlaagd. Dit soort ontwikkelingen kunnen in een volgende versie van het meerjarenplan een prominente plek krijgen.

Kamerstukken II 2020/21, 35 112, nr. 12, p. 5-6 (Nota n.a.v. verslag novelle)

De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat de Staatssecretaris van BZK op 26 mei 2020 een nieuwe versie van het meerjarenplan uit artikel 6.2 van de Woo als bijlage bij de digitale agenda naar de Kamer heeft gezonden (bijlage bij TK 26 643, nr. 683). De leden van de GroenLinks-fractie hebben hierover enkele vragen. Zij constateren dat dit kennelijk een nieuwe versie is van het meerjarenplan dat was bijgevoegd bij de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 2 januari 2019. Waarom is dat plan alleen voor het Rijk? Delen de initiatiefnemers de opvatting dat dit plan voor alle bestuursorganen zou moeten gelden en vinden zij ook dat het meerjarenplan concreter zou moeten worden gemaakt door concrete doelstellingen te laten bevatten?

De initiatiefnemers merken op dat het meerjarenplan een document is dat nog in ontwikkeling is. Zij hopen met de leden van de fractie van GroenLinks dat toekomstige meerjarenplannen concreter zullen zijn over de te bereiken doelen en de wijze waarop deze gerealiseerd gaan worden. Als gezegd denken zij dan aan een beschrijving van concrete doelen en middelen, met een kortetermijn- en een langetermijnperspectief. Als concrete doelen zijn al genoemd de noodzaak om e-mailberichten aan de zaaksystemen per onderwerp te koppelen en het ontwikkelen van werkvormen waarbij vooraf, bij het opstellen van een document, wordt bepaald welk deel openbaar is en welk deel niet (openbaarheid by design).

Met openbaarheid by design zal moeten worden begonnen bij de grote uit de Woo voortvloeide opdracht: de verplichte actieve openbaarmaking (artikel 3.3, eerste en tweede lid, Woo). Dat is een omvangrijke klus, vandaar dat deze Wijzigingswet voorziet in de mogelijkheid tot gefaseerde inwerkingtreding. In volgende meerjarenplannen zou die fasering nader moeten worden ingevuld en worden aangegeven hoe er naar het voldoen aan de wettelijke opdracht toegewerkt gaat worden.

Naast concrete doelen is het goed dat in het meerjarenplan ook vergezichten worden geschetst. Waar werken we naar toe? Wat willen we bereiken? Een reeds genoemd mogelijk langetermijnperspectief is het aanvankelijk in de Woo opgenomen register. Wellicht komt er ooit een tijd dat zo’n register wel uitvoerbaar en betaalbaar is.

Uit het plan moet gaan blijken hoe de Minister haar verantwoordelijkheid neemt en hoe met de andere departementen en de koepels van decentrale overheden wordt samengewerkt. Zoals al in de memorie van toelichting is opgemerkt, geeft de VNG aan dat zij zich al intensief voorbereidt op de invoering van de Woo. Deze inspanningen zullen opgenomen moeten worden in het meerjarenplan. Uit artikel 6.2 Woo volgt dat er één meerjarenplan voor de hele overheid moet komen, niet aparte plannen voor de verschillende bestuurslagen. Input voor de meerjarenplannen zijn onder meer de adviezen van het Tijdelijk adviescollege.

Kamerstukken II 2020/21, 35 112, nr. 12, p. 14-15 (Nota n.a.v. verslag novelle)

Tweede Nota van wijziging novelle Woo (35 112, nr. 16)

3

Onderdeel W wordt als volgt gewijzigd:

a. Het voorgestelde artikel 6.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het meerjarenplan bevat langetermijndoelen voor de verbetering van de wijze waarop digitale documenten worden vervaardigd, geordend, bewaard, vernietigd en ontsloten alsmede de stappen die daartoe op korte termijn worden gezet.

2. Onder vernummering van het derde tot vierde lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

3. Het meerjarenplan voorziet in stappen waarmee wordt bereikt dat eenieder zo veel mogelijk inzicht kan hebben in de aanwezigheid van publieke informatie bij een orgaan, persoon of college als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid.

b. Het voorgestelde artikel 6.3 vervalt.

Kamerstukken II 2020/21, 35 112, nr. 16, p. 1-2 (2eNvW novelle)

Tweede Nota van wijziging novelle Woo (35 112, nr. 16) – artikelsgewijze toelichting

Onderdeel 3, onder a (Artikel 6.2 Woo)

De informatiehuishouding van de overheid staat inmiddels volop in de belangstelling. Zo besteedde het ongevraagd advies van de Raad van State hieraan aandacht. De algemene teneur is dat verbetering nodig is. Het recente rapport van de Parlementaire onderzoekscommissie kinderopvangtoeslag merkte de informatiehuishouding aan als een van de oorzaken van wat daar allemaal is misgegaan. Verbetering van de informatiehuishouding is ook de inzet van de initiatiefnemers met het opnemen van hoofdstuk 6. Dat hoofdstuk is ingevoerd ter vervanging van het register. Doel van dat register was onder meer dat burgers konden zien welke informatie bij de overheid aanwezig is. Als die informatie openbaar zou zijn, zou die informatie met een muisklik toegankelijk moeten zijn. Als dat niet het geval is, zou met een andere muisklik om de openbaarmaking van die informatie moeten kunnen worden gevraagd. Helaas laat de stand van de informatiehuishouding die optie thans niet toe. Met hoofdstuk 6 is beoogd te stimuleren dat de informatiehuishouding op orde komt en dat dan het ideaal van inzicht voor eenieder in de onderwerpen waar de overheid informatie over heeft (al dan niet openbaar) op termijn kan worden gerealiseerd. De huidige versie van hoofdstuk 6 kan, gelet op de urgentie van het onderwerp, bij nader inzien scherper. Zo kan de opdracht voor het opstellen van een meerjarenplan concreter. Niet alleen dienen in dat plan stappen te worden aangekondigd, maar dient ook te worden aangegeven waar naar toe wordt gewerkt en met welke visie en uitgangspunten dat gebeurt. Daartoe wordt in artikel 6.2, tweede lid, toegevoegd dat het jaarplan de doelstellingen moet bevatten waaraan gewerkt gaat worden. Artikel 6.2, tweede lid, onderscheidt de fases die digitale documenten doorlopen. Daarmee bevat de wet de inhoudsopgave van ieder meerjarenplan. Hoofdstuk 1 vervaardigen, hoofdstuk 2 ordenen, hoofdstuk 3 bewaren, hoofdstuk 4 vernietigen, hoofdstuk 5 ontsluiten. Het meerjarenplan bevat op die punten dus zowel de doestellingen als de stappen om die te bereiken. In nieuwe versies van het meerjarenplan kunnen de doelstellingen worden bijgesteld, en nieuwe stappen worden voorbereid. De actieve openbaarmaking die de Woo voorschrijft is een vorm van ontsluiten. Maar daartoe zal ook het proces van vervaardigen moeten worden aangepast. De actieve openbaarmaking is daarmee een goede proeftuin voor het op orde brengen van de overheidshuishouding, waarvan lering kan worden getrokken voor informatie die niet actief openbaar hoeft te worden gemaakt, maar wel ooit overgedragen of vernietigd. De realisering van een overzicht van bij de overheid aanwezige informatie is ook een vorm van ontsluiting. Deze vorm van ontsluiting, het met het register beoogde ideaal, is nu als aparte doelstelling opgenomen in artikel 6.2, derde lid, Woo. De gekozen formulering biedt ruimte voor een doelmatigheidsafweging, bijvoorbeeld bij documenten waarvan het bestaan geheim moet blijven of bij categorieën van niet-openbare informatie. De initiatiefnemers denken dat het gericht toewerken naar dergelijke doelstellingen kan bijdragen aan een sneller resultaat bij het toegankelijk maken van de informatiehuishouding

Kamerstukken II 2020/21, 35 112, nr. 16, p. 5-6 (2eNvW novelle)

Memorie van antwoord (33 328, nr. Q)

De initiatiefnemers zijn van oordeel dat het voorliggende wetsvoorstel de door de leden van de CDA gewenste cultuur- en mentaliteitsverandering in beweging kan zetten, dan wel verder kan ondersteunen. Alleen al het debat over de Woo is een aanzet geweest voor een cultuurverandering, omdat veel bestuursorganen aan de slag zijn gegaan met de voorbereiding van de implementatie. Openbaarheid is daarmee een dieper gevoelde kernwaarde van het openbaar bestuur geworden dan het voorheen was. Voortzetting van het debat over de verdere verbetering van de bestuurscultuur en de rol van openbaarheid daarbij is een goede zaak. Dit debat kan naar het oordeel van de initiatiefnemers heel goed gevoerd worden als de Woo in werking is getreden.

De initiatiefnemers bepleiten daarom om de nu voorliggende voorstellen te aanvaarden en daarmee in de praktijk te gaan werken. De leden van de CDA-fractie vinden de initiatiefnemers aan hun zijde met hun wens over een cultuur- en mentaliteitsverandering. De initiatiefnemers zijn het graag met de aan het woord zijnde leden eens dat behoefte bestaat aan een fundamentele herbezinning op de manier waarop de overheid – centraal en decentraal – op een bij de tijdgeest passende en efficiënte wijze transparantie betracht over haar doen en laten. Voor wat betreft de daarvoor benodigde infrastructuur is het in de Woo opgenomen meerjarenplan bedoeld om die herbezinning te laten landen in een toekomstvisie en daarbij passende voorzieningen te ontwikkelen. Het rapport Ongekend onrecht heeft opnieuw laten zien dat de informatiehuishouding van de overheid nog onvoldoende op orde is. De voorzitter van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, de heer Van Dam, ging hier onlangs in een uitzending van het programma Buitenhof nog nader op in.3 Hij gaf daarbij aan dat vaker sprake is van onmacht dan van onwil. Met de bepalingen in hoofdstuk 6 en 7 van de Woo omtrent het meerjarenplan informatiehuishouding en de instelling van het Adviescollege openbaarheid en informatiehuishouding, wordt een stevige basis gelegd voor de verbetering van de informatiehuishouding.

Kamerstukken I 2020/21, 33 328, Q, p. 4-5 (MvA)

Memorie van antwoord (33 328, nr. Q)

Kunnen de initiatiefnemers voorts reflecteren op de keuze om een documentenregister (zoals Noorwegen en Zweden dit ook kennen) uit het wetsvoorstel te halen, zo vragen deze leden.

De initiatiefnemers hebben zich door het kabinet laten overtuigen dat dit register bij de huidige staat van de informatiehuishouding bij de overheid in Nederland niet tot de mogelijkheden behoort. Het register voldeed niet aan de criteria uitvoerbaar en betaalbaar uit het regeerakkoord. In plaats van het register zijn in hoofdstuk 6 bepalingen opgenomen die moeten leiden tot verbetering van de informatiehuishouding bij de overheid en regelt artikel 4.7 de verplichte aanwijzing van contactfunctionarissen die behulpzaam moeten zijn bij het geven van informatie die anders uit het register zou kunnen worden gehaald. In artikel 6.2 is uitdrukkelijk bepaald dat moet worden toegewerkt naar een systeem dat qua resultaat hetzelfde werkt als het register. De initiatiefnemers wijzen erop dat het register een middel is om het doen van verzoeken om informatie te vereenvoudigen.

Dat doel kan ook op andere wijzen worden bereikt en in artikel 6.2, derde lid, Woo is opgenomen dat in het meerjarenplan aan de realisering van dat doel moet worden gewerkt.

Kamerstukken I 2020/21, 33 328, Q, p. 15 (MvA)

Nadere memorie van antwoord (33 328, nr. S)

  1. Digitale informatiehuishouding

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, op grond van artikel 6.2 een meerjarenplan naar de Staten-Generaal zendt over de wijze waarop bestuursorganen hun digitale overheidsinformatie duurzaam toegankelijk maken. Voor de toepassing van de Woo worden de Kamers gelijkgesteld met bestuursorganen (artikel 2.2, tweede lid). Het meerjarenplan van de minister gaat derhalve óók over de wijze waarop de Kamers hun digitale overheidsinformatie duurzaam toegankelijk maken. Is deze interpretatie naar het oordeel van de initiatiefnemers en de regering juist? Zo ja, is deze bepaling dan staatsrechtelijk en in het licht van zelfstandige positie van de Kamers zuiver te achten? Waarom moet de minister rapporteren aan de Kamers over de wijze waarop de Kamers zelf hun informatie toegankelijk maken? Op welke wijze hebben de Kamers invloed op de inhoud van het meerjarenplan voor zover dat henzelf betreft?

Naar het oordeel van de initiatiefnemers is het meerjarenplan een instrument dat bijdraagt aan de vergroting van de duurzame toegankelijkheid van overheidsinformatie. Die toegankelijkheid is een randvoorwaarde voor verschillende vormen van overheidshandelen. Het meerjarenplan is geen opsomming van hoe verschillende bestuursorganen hun verschillende maatregelen treffen, maar bevat stappen die voor alle bestuursorganen relevant zijn. Het plan moet aangeven hoe verschillende bestuursorganen uit verschillende bestuurslagen van elkaar kunnen leren en welke oplossingen in gezamenlijkheid kunnen worden ontwikkeld. De initiatiefnemers gaan ervan uit dat de zelfstandige positie van de Kamer hierbij kan worden gerespecteerd en sluiten ook niet uit dat de positie van de Kamer meebrengt dat op onderdelen een uitzondering of een aanvulling op een “standaardoplossing” zal worden ontwikkeld. Het meerjarenplan heeft ook betrekking op de decentrale overheden, maar doet geen afbreuk aan de lokale autonomie.

Kamerstukken I 2020/21, 33 328, nr. S, p. 7 (NMvA)

Brief minister met de reactie op in het nader voorlopig verslag gestelde vragen (33 328, nr. T)

Digitale informatiehuishouding

Artikel 6.2 regelt dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, een meerjarenplan naar de Staten-Generaal zendt over de wijze waarop bestuursorganen hun digitale overheidsinformatie duurzaam toegankelijk maken. De leden van de PvdA-fractie vragen of het juist is dat vanwege de toepasselijkheid van de Woo op de Kamers het meerjarenplan van de minister óók gaat over de wijze waarop de Kamers hun digitale overheidsinformatie duurzaam toegankelijk maken. Zo ja, is deze bepaling dan staatsrechtelijk en in het licht van zelfstandige positie van de Kamers zuiver te achten? Waarom moet de minister rapporteren aan de Kamers over de wijze waarop de Kamers zelf hun informatie toegankelijk maken? Op welke wijze hebben de Kamers invloed op de inhoud van het meerjarenplan voor zover dat henzelf betreft?

Als minister van Binnenlandse Zaken ben ik verantwoordelijk voor het openbaarheidsbeleid van de overheid, en de wijze waarop de overheid haar informatievoorziening vormgeeft. Randvoorwaardelijk voor een open en transparante informatievoorziening is een informatiehuishouding die op orde is. Vanuit deze gedachte hebben de initiatiefnemers in de Woo een hoofdstuk opgenomen dat ziet op het op orde krijgen van de informatiehuishouding binnen de gehele overheid, met de hulp van een meerjarenplan. Als minister van BZK draag ik de wettelijke verantwoordelijkheid voor het opstellen van dit plan. Dat neemt niet weg dat de diverse overheidsorganisaties ook een eigen rol hebben in het opstellen van de deelplannen en de uitvoering ervan. Dat geldt eveneens voor de Staten-Generaal. Ik kan mij voorstellen dat wij daar in onderling overleg nog nadere afspraken over maken, die recht doen aan de bijzondere positie van de Staten-Generaal. Als minister van BZK rapporteer ik over (de werking van) het systeem en de voortgang, en aanbevelingen over vervolgstappen. Ander instrumentarium om naleving te bevorderen of toezicht te houden heb ik niet. Uit het voorschrift dat ik het meerjarenplan aan de Staten-Generaal zend, blijkt dat de Kamers vanuit hun controlerende rol een belangrijke partner zijn om de voortgang in het overheidsbreed duurzaam toegankelijk maken van digitale overheidsinformatie te bewaken. Het onafhankelijke adviescollege kan hierin adviseren. Vanuit het belang van een open en transparante overheid dat de initiatiefnemers met dit wetsvoorstel willen dienen, begrijp ik deze overwegingen. Ik acht dit systeem ook zuiver; de onafhankelijke positie van de Staten-Generaal blijft immers, net als onder het eerder toegelichte archiefstelsel, onaangetast.

Kamerstukken I 2020/21, 33 328, nr. T, p. 4-5 (Brief reactie op in het nader voorlopig verslag gestelde vragen)

Handelingen Initiatiefwetsvoorstellen – Snels/Sneller Wet open overheid (nr. 1, item 11)

[De heer Sneller:]

Voorzitter. Ik wil graag beginnen met de informatiehuishouding. Daarna zal ik wat zeggen over de actieve openbaarmaking en daarbij ook over de inwerkingtreding van het fameuze PLOOI, waar de buitenwereld nog nooit van heeft gehoord. Dan ga ik in op de beslistermijnen, de internationale context, waaronder Tromsø, en een aantal overige vragen.

De heer Rombouts vroeg of het niet ook investeren in techniek is. De heer Snels ging daar eerst een beetje omheen, maar later zei hij wel degelijk dat er nu fors geïnvesteerd wordt. Zoals de heer Van der Linden in zijn termijn zei, had dat ook onder de Wob gekund. Maar wij moeten nu constateren — en dat constateerden de initiatiefnemers voor ons tien jaar geleden ook — dat het tot de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag niet of onvoldoende gebeurd is. Daardoor is er zo’n achterstallig onderhoud opgelopen in de kwaliteit van de informatiehuishouding op rijksniveau. En op verschillende plekken elders zie je hetzelfde.

Ik haal toch ook nog even de Handelingen of in ieder geval de schriftelijke behandeling van het register in de Tweede Kamer aan. Het register zou als langetermijndoelstelling uitstekend passen in het meerjarenplan. Dat is wat de toenmalige initiatiefnemers daarover hebben gezegd. In die zin is het inderdaad de stip op de horizon. De heer Talsma zei: zou het goed op orde zijn van die informatiehuishouding niet het uitgangspunt moeten zijn als wij de Wet openbaarheid van bestuur opnieuw zouden moeten inrichten? Het kan alleen niet zo zijn dat dit het uitgangspunt is, als het nu niet zo is. Volgens mij kun je dat wettelijk opschrijven, maar uiteindelijk zal dit het eindpunt zijn van vele harde inspanningen die inderdaad ook — weliswaar niet zoveel als in de oorspronkelijke Wet open overheid maar toch nog steeds — heel forse investeringen zullen vragen. Het is dus inderdaad wel degelijk een doel van deze wet. Maar deze wet biedt vooral de instrumenten daartoe en legt vast hoe daar te komen, namelijk in dat meerjarenplan. Wij zijn ervan overtuigd dat die planmatige aanpak wel degelijk nodig is, omdat je anders het risico hebt dat het over vijf jaar in een nieuwe Kamer met nieuwe woordvoerders, nieuwe prioriteiten en nieuwe crises, ook weer kan verwateren. Dat meerjarenplan is juist een manier om dit te gaan borgen.

De heer Van Hattem vroeg ook: welke stok achter de deur is er dan en welke rol zien we voor volksvertegenwoordigers? Aan de ene kant moet de minister, als deze wet wordt aangenomen, die meerjarenplannen ontwikkelen. Er is een adviescollege. Daar waren wat weinig vragen over in eerste termijn, maar ik denk dat dit wel een heel belangrijke rol kan vervullen. Dat zal adviseren daarvoor. Dat advies is ook openbaar. Vervolgens is het aan de Tweede en Eerste Kamer, en externe druk, om vervolgens te vragen: is het ambitieus genoeg? Gaat het wel ver genoeg? Zit er wel genoeg gevoel van urgentie in? Geldt dat voor de verschillende onderdelen? Dat is op rijksniveau, maar er zijn natuurlijk ook deelplannen voor bijvoorbeeld de gemeenteraad of voor provincies. Dat zijn een aantal stokken achter de deur; die zijn er dus wel degelijk. Daar hebben wij, daar heeft u, de komende tijd wel een belangrijke rol in om dat te borgen. Maar het begint nu wel met die wettelijke plicht om het op te stellen. Dat adviescollege, de onafhankelijke toezichthouder … Het is niet een informatiecommissaris geworden. Sommigen hadden dat graag gewild; ik in een vorig leven ook. Maar er is wel een onafhankelijk adviescollege dat kan zeggen hoe het ertegen aankijkt. Dat kan gevraagd en ongevraagd.

Nog even waarom het niet te onderschatten is. Het is niet alleen maar: bouw een mooi softwaresysteem en dan is het klaar. Het is het opnieuw inrichten van een aantal heel belangrijke processen, bijvoorbeeld op dossierniveau. Hoe zorg je ervoor dat informatiestromen lopen? Hoe categoriseer je e-mails? Zet je die gewoon in een inbox van een beleidsmedewerker, of wordt al aan de voorkant bedacht dat ze op deze en deze manier met bepaalde metadata onder een dossier gaan hangen? Maar je kijkt ook op documentniveau, zeker bij hoogfrequente besluiten: welke alinea bevat altijd de persoonsgegevens? Je kunt bij voorbaat inregelen dat die kunnen worden weggestreept, zodat er ook, als het document gegenereerd is, een privacy veilige variant is die actief openbaar kan worden gemaakt. Maar dat vraagt een hoop werk.

Kamerstukken I 2021/22, nr. 1, item 11, p. 37-38 (Handelingen)

Minister Ollongren:

Voorzitter. Dan ga ik over naar de informatiehuishouding. Voor zover iemand al dacht: als de Woo er is, dan is het in één keer allemaal goed. Nou, dat is natuurlijk niet zo. Het op orde brengen van die informatiehuishouding gaat tijd kosten. Die huishouding is nu gewoon niet goed. Het is niet goed gedocumenteerd, het is weinig toegankelijk, het is niet goed geïndexeerd, het is niet goed doorzoekbaar. Dat is echt een groot probleem dat moet worden opgelost. Ik meen dat de initiatiefnemers in de Tweede Kamer ook gezegd hebben dat het naar verwachting ongeveer acht jaar gaat duren om die informatiehuishouding op orde te brengen. Wij hebben als rijksoverheid voor de actieve openbaarmaking de ambitie om in ieder geval binnen vijf jaar alle verplichte Woo-categorieën te publiceren op een centrale vindplaats. Dat is dus voorlopig nog werk in uitvoering.

 

De heer Ganzevoort vroeg of we misschien nu al zouden voorzien dat we bij de evaluatie de openbaarheid van bestuur nog verder zouden kunnen vergroten. Dat is op zich een mooi streven. Ik kan me heel goed voorstellen dat als je die evaluatie doet — dat gaat natuurlijk hoe dan ook gebeuren — je dan ook die basale vraag wel stelt. Heeft het nou bereikt wat je wilt bereiken? Wat zou je nog meer willen en wat zou je misschien anders of niet willen? Maar dat is dan. Ik denk dat we nu vooral moeten bekijken hoe je daarmee binnen de kaders van de Woo omgaat. Hoe zorgen we ervoor dat we maximaal gebruikmaken van de ruimte die de Woo biedt? Hoe zorgen we ervoor dat die gefaseerde inwerkingtreding ook echt werkt? Het is dus moeilijk om vooruit te kijken naar die vijf jaar. We hebben nog heel veel werk te doen voordat we überhaupt hier tevreden over kunnen zijn.

 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dat snap ik. De reguliere evaluatievragen liggen natuurlijk voor de hand. Maar we zeggen vaker bij debatten: we geven nu vast een aantal richtvragen mee voor de evaluatie over een paar jaar. Dat helpt alleen maar, volgens mij. Vandaar mijn vraag. Als we dit zien als een leertraject, een groeimodel waarin we met elkaar aan het werk zijn, zou je dan niet aan de voordeur al zeggen: laten we over vijf jaar bekijken waar we dan staan en wat we wel en niet bereikt hebben, maar ook welke vervolgstappen er nog gezet zouden kunnen worden of nog nodig zijn? Mijn vraag zou zijn: zouden we dat alvast voor de evaluatie als een van de aandachtspunten kunnen meenemen?

 

Minister Ollongren:

Het is natuurlijk een groeimodel in zichzelf. Dat is dus al het eerste deel van een antwoord op de suggestie van de heer Ganzevoort. Ik denk dat het verstandig is dat je gedurende de rit datgene wat je tegenkomt inderdaad ook noteert als aandachtspunt voor een evaluatie. Ik denk dat we dat bij andere wetgeving ook met enige regelmaat doen. Als ik dus de suggestie van de heer Ganzevoort zo mag opvatten, dan ben ik het met hem eens.

Nu hij toch bij de interruptiemicrofoon staat, mag ik misschien ook nog het volgende opmerken. Hij sprak namelijk zelf wel over het informatieregister, maar er komt natuurlijk niet een informatieregister. Er komt een systeem, PLOOI, waar we het zonet over hebben gehad. Dat is ook een groeimodel, maar het is iets anders dan het register dat in het oorspronkelijke wetsvoorstel stond.

 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Het eerste punt vat ik dan even op als een toezegging dat we die evaluatie toekomstgericht gaan doen. Dan het tweede punt. Ik verwees daarbij naar de experimenten die gedaan worden en die volgens mij wel in de evaluatie over vijf jaar meekomen met de vraag wat dit nu oplevert. Daarbij was mijn vraag: als dit nu heel snel toch tot positieve dingen leidt, laten we dat dan ook in het groeimodel meenemen.

 

Minister Ollongren:

Nogmaals, dat past, denk ik, bij de lerende manier waarop we met deze wet en vooral de implementatie van die wet zouden moeten omgaan.

De heer Backer verwoordde het eigenlijk mooi. Hij haalde ook de inadequate status van de informatiehuishouding aan. Hij zei eigenlijk: dat is natuurlijk allemaal heel vervelend, maar het kan toch amper een reden zijn om als overheid niet te leveren? Dat hoor je toch gewoon te doen? Het is allebei waar. Het is frustrerend dat die informatiehuishouding zo slecht op orde is dat we niet in staat zijn om te voldoen aan wat we wel graag zouden willen. Dat betekent dat we niet werkeloos kunnen toezien. Dat betekent dat we gewoon aan de slag moeten terwijl we tegen die grenzen aanlopen, zoals ik net in mijn korte inleiding schetste. Het is dus geen reden om niet binnen de termijnen die daarvoor staan een en ander openbaar te maken.

Tegelijkertijd kun je geen ijzer met ander breken. Er is een achterstand die in jaren en jaren is opgebouwd. Daar moeten we gewoon realistisch over zijn. Dat heb je ook niet heel snel opgelost. We hebben zeker vorig jaar na het rapport van de parlementaire onderzoekscommissie gezegd: het moet echt anders; we gaan de Woo daarvoor gebruiken en we gaan er geld voor vrijmaken. We gaan alles wat nodig is aan instrumentarium inzetten. Als die Woo er na de stemming in dit huis komt, dan helpt ons dat in een traject dat we toch al in gang hebben gezet en dat we zullen uitbreiden en uitbreiden. Naarmate die informatiehuishouding beter op orde komt, zal dat ook beter gaan.

De heer Backer vroeg specifiek of het tijdstip waarop verplichtingen voor actieve openbaarmaking gaan gelden, zou kunnen worden vastgelegd. Hij noemde het een “sunriseclausule”. Dat is denk ik geredeneerd vanuit het oogpunt van rechtszekerheid. We hebben door die gefaseerde inwerkingtreding, waar ik net ook al over sprak, gezegd: niet alles hoeft in één keer. Ik zei net al dat we daar een plan voor maken. In de wet is ook opgenomen dat per koninklijk besluit wordt bepaald welke categorieën van informatie per wanneer actief openbaar worden gemaakt. Dat is de juridische kant. Je wilt altijd graag een blik vooruit kunnen werpen.

Het is een beleidsmatige maar ook organisatorische vraag hoe je ervoor zorgt dat die implementatie van de Woo zich gefaseerd, maar ook planmatig voltrekt. Ik zei net al: PLOOI, actieve openbaarmaking, 1 januari 2023. Maar de fasering van die organisaties moeten we nog veel preciezer en fijnmaziger uitwerken. U kunt zich dat ook heel goed voorstellen, want die organisaties zijn allemaal verschillend; een kleine gemeente is echt heel anders dan bijvoorbeeld een hele grote uitvoeringsorganisatie. Beide moeten kijken wanneer wat haalbaar is.

Kamerstukken I 2021/22, nr. 1, item 11, p. 53-54 (Handelingen)