Selecteer een pagina

Artikel 4.2 Doorverwijzing

1. Voor zover het verzoek betrekking heeft op informatie die berust bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, wordt de verzoeker zo nodig naar dat bestuursorgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het voor zover betrekking hebbend op informatie die bij een ander bestuursorgaan berust, onverwijld doorgezonden aan dat bestuursorgaan, onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.

2. Indien het verzoek betrekking heeft op informatie die op grond van enig wettelijk voorschrift bij het bestuursorgaan had behoren te berusten, vordert het bestuursorgaan de gevraagde informatie van degene die over de informatie beschikt. Degene die over de gevraagde informatie beschikt, verstrekt deze per omgaande aan het bestuursorgaan.

3. Voor zover een verzoek als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, dat is gericht aan een der Kamers of de verenigde vergadering der Staten-Generaal, betrekking heeft op informatie die door de regering vertrouwelijk aan de Staten-Generaal is verstrekt, zendt de Kamer of de verenigde vergadering het verzoek ter behandeling door aan Onze Minister of Onze Ministers die deze informatie vertrouwelijk heeft of hebben verstrekt.

Parlementaire behandeling

  • Wetsvoorstel Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 8)
  • Memorie van toelichting Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 9)
  • Nota van wijziging Woo (33 328, nr. 13)
  • Wetsvoorstel novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 8)
  • Memorie van Toelichting novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 9)
  • Nota naar aanleiding van het verslag novelle Woo (35 112, nr. 12)

Wetsvoorstel Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 8)

Artikel 4.2 Doorverwijzing

  1. Voor zover het verzoek betrekking heeft op informatie die berust bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, wordt de verzoeker zo nodig naar dat bestuursorgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het voor zover betrekking hebbend op informatie die bij een ander bestuursorgaan berust, onverwijld doorgezonden aan dat bestuursorgaan, onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
  2. Indien het verzoek betrekking heeft op informatie die op grond van enig wettelijk voorschrift bij het bestuursorgaan had behoren te berusten, vordert het bestuursorgaan de gevraagde informatie van degene die over de informatie beschikt. Degene die over de gevraagde informatie beschikt, verstrekt deze per omgaande aan het bestuursorgaan.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 8, p. 7 (VvW n.a.v. advies RvS)

Artikelsgewijze toelichting Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 9)

Artikel 4.2 Doorverwijzing

Het eerste lid van deze bepaling is identiek aan artikel 4 van de Wob, zij het dat in de tekst beter tot uitdrukking wordt gebracht dat een verzoek ook gedeeltelijk kan worden doorgezonden. Geen doorzendplicht geldt als het bestuursorgaan niet weet of de gevraagde informatie bestaat en waar deze dan berust. Overigens geldt de doorzendplicht wel als de documenten bij een ander bestuursorgaan berusten, maar er een ander regime dan onderhavige wet van toepassing is. Het is aan dat bestuursorgaan om te beoordelen waar dat andere regime toe leidt.

In het tweede lid wordt jurisprudentie gecodificeerd van de Afdeling bestuursrechtspraak, waaruit volgt dat van een bestuursorgaan mag worden verwacht dat het een inspanning verricht om documenten te achterhalen die niet bij het bestuursorgaan berusten, maar daar wel hadden moeten berusten. Zie de uitspraak van 10 oktober 2010, waarin het verzoek betrekking had op documenten in een bestemmingsplanprocedure die op grond van de Archiefwet 1995 niet hadden mogen zijn vernietigd, maar waarvan het gemeentebestuur tijdens de procedure afschriften had verzonden aan een groep interne en externe betrokkenen en dat die groep op een verzendlijst vermeld staat. De afdeling oordeelde: «Nu deze versie, in strijd met de archiefregelgeving, niet onder het college zelf berust, mocht van het college worden verwacht dat het contact zou opnemen met de adressanten van de verzendlijst om te onderzoeken of zich bij één van hen een exemplaar van die versie bevond. Door dit na te laten, en ook anderszins geen blijk te geven van een inspanning die verder ging dan het doen van navraag bij de relevante afdelingen van de gemeente Den Haag, heeft het college niet al het redelijkerwijs mogelijke gedaan om die versie alsnog te achterhalen.

In de voorgestelde bepaling wordt bepaald dat, indien op grond van enig wettelijk voorschrift bepaalde informatie bij een bestuursorgaan had moeten berusten, op het orgaan de verplichting rust deze informatie te achterhalen. Derden die over deze informatie beschikken, dienen deze informatie vervolgens per omgaande aan het bestuursorgaan te verstrekken. Deze verstrekkingsplicht kan op grond van het voorgestelde artikel 8.5 met een last onder dwangsom worden afgedwongen, zodat een bestuursorgaan zich niet kan verschuilen achter de mededeling dat de derde niet bereid was de informatie te verstrekken. Als de derde stelt de van het bestuursorgaan ontvangen informatie niet meer in het bezit te hebben, zal het bestuursorgaan slechts een last onder dwangsom kunnen opleggen als aanwijzingen bestaan dat deze ontkenning niet juist is. Mogelijke wettelijke voorschriften waarop deze bepaling betrekking heeft, zijn de in de uitspraak genoemde archiefregelgeving, maar ook nog niet nageleefde verplichtingen om bepaalde informatie aan de overheid te verstrekken in het kader van een toezichtrelatie of de verantwoording van een bekostiging. Als gegevens nog niet zijn verstrekt omdat de verstrekkingstermijn nog niet is verstreken, is de onderhavige bepaling niet van toepassing. Dit artikel kan dus niet worden gebruikt om de verplichte verstrekking van informatie te vervroegen naar een tijdstip waarop de verplichting nog niet bestaat. Uit de last onder dwangsom volgt altijd al dat een redelijke termijn moet worden gegeven alvorens de dwangsom kan worden verbeurd (hersteltermijn). Daaruit volgt dat informatie die niet tijdig is verstrekt, niet per omgaande kan worden gevorderd, maar dat het bestuursorgaan een termijn moet gunnen om de informatie alsnog te verzamelen. Gelet op de bestaande wettelijke verplichting, hoeft dat geen zeer ruime termijn te zijn.

Overigens betekent de verplichting voor het bestuursorgaan om dergelijke informatie op te vragen geen verplichting om deze informatie één-op-één openbaar te maken. Het bestuursorgaan zal na ontvangst van de informatie de openbaarmaking altijd moeten toetsen aan de artikelen 5.1 en 5.2.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 9, p. 77-78 (MvT n.a.v. advies RvS)

Nota van Wijziging Wet open overheid ( 33 328, nr. 13)

Aan artikel 4.2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  1. Voor zover een verzoek als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, dat is gericht aan een der Kamers of de verenigde vergadering van de Staten-Generaal, betrekking heeft op informatie die door de regering vertrouwelijk aan de Staten-Generaal is verstrekt, zendt de Kamer of de verenigde vergadering het verzoek ter behandeling door aan Onze Minister of Onze Ministers die deze informatie vertrouwelijk heeft of hebben verstrekt.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 13, p. 2 (NvW Woo)

Nota van Wijziging Wet open overheid ( 33 328, nr. 13) – artikelsgewijze toelichting

Artikel 4.2, derde lid

Als gevolg van dit wetsvoorstel vallen ook de Staten-Generaal onder het wetsvoorstel. Gevolg daarvan is dat beide Kamers of de verenigde vergadering een verzoek kunnen ontvangen dat betrekking heeft op informatie die de regering vertrouwelijk aan de Staten-Generaal heeft verstrekt. De Staten-Generaal komt daarmee in de positie dat het een juridisch bindend oordeel moet geven over de rechtmatigheid van de vertrouwelijkheid ten opzichte van de uitzonderingsgronden van artikel 5.1 van dit wetsvoorstel. Dat past niet in de controlerende taak van de Staten-Generaal, waarbij dat oordeel een politiek oordeel zou moeten blijven. Daar komt bij dat de openbaarheid van de door de regering verstrekte informatie mogelijk wordt beheerst door een andere wet, zoals opgenomen in de bijlage bij artikel 8.8 van dit wetsvoorstel. Die wetten zijn in het algemeen zo geformuleerd dat de Minister of een ander met name genoemd bestuursorgaan de beslissing om informatie te verstrekken of te weigeren moet afwegen op de in die wet genoemde gronden, die dan afwijken van het voorgestelde artikel 5.1 van dit wetsvoorstel. De Staten-Generaal zouden dan het kader van de Woo moeten toepassen, hetgeen tot een andere uitkomst kan leiden. Een dergelijk stelsel zou het overleg met de regering belasten, omdat de Staten-Generaal de vertrouwelijkheid van de informatie dan niet meer kan garanderen.

Om de bestaande mogelijkheid dat de regering de Staten-Generaal vertrouwelijk informeert, in stand te laten, wordt voorgesteld te bepalen dat de Kamers of de verenigde vergadering een verzoek om informatie ter behandeling doorzenden aan de betreffende Minister of Ministers, voor zover het verzoek betrekking heeft op vertrouwelijk aan de Staten-Generaal verstrekte informatie. Op die manier hoeft de regering niet bang te zijn dat de Staten-Generaal op grond van dit wetsvoorstel informatie openbaar moet maken die als vertrouwelijk is aangemerkt, maar moet de betreffende Minister het oordeel dat de informatie niet openbaar kan zijn zelf motiveren en eventueel bij de rechter verdedigen, zoals dat nu ook het geval is, omdat er bij de Staten-Generaal geen verzoek op grond van de Wob kan worden ingediend. Als gezegd, staat het de Staten-Generaal vrij om in debat met de regering een politiek oordeel te geven over het al dan niet openbaar maken van de betreffende informatie.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 13, p. 19 (NvW Woo)

Wetsvoorstel novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 8)

In artikel 4.2, derde lid, wordt «verenigde vergadering van de Staten-Generaal» vervangen door «verenigde vergadering der Staten-Generaal».

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 8, p. 7 (VvW novelle n.a.v. advies RvS)

Memorie van Toelichting novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 9)

Onderdeel N (artikel 4.2 Woo)

Deze wijziging betreft een redactionele wijziging.

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 9, p. 43 (MvT novelle n.a.v. advies RvS)

Nota naar aanleiding van het verslag novelle Woo (35 112, nr. 12)

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van het wetsvoorstel Wet open overheid (Woo), dat aanhangig is in de Eerste Kamer. Deze leden hebben over het voorliggende voorstel een aantal vragen.

Deze leden herinneren de initiatiefnemers aan de recente discussie over de reikwijdte van artikel 68 Grondwet in relatie tot de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), die werd afgerond met een plenair debat op 20 februari jl. Zij vragen de initiatiefnemers op welke wijze het voorliggende wetsvoorstel specifiek de informatiepositie van de Tweede Kamer versterkt.

Het wetsvoorstel richt zich, net als de Wob, op burgers en niet specifiek op de informatiepositie van de Staten-Generaal. Artikel 68 van de Grondwet heeft geen delegatiebepaling en deze wet kan daarom aan artikel 68 van de Grondwet niet toe- of afdoen. Dit wetsvoorstel is naar het oordeel van de initiatiefnemers ook niet de juiste plaats om de informatiepositie van de Staten-Generaal te versterken. Artikel 68 van de Grondwet dient primair om de controle van de regering door de Staten-Generaal te borgen. Daarom moeten de Staten-Generaal in beginsel alle informatie krijgen waar zij om vragen. Dit heeft de Tweede Kamer ook uitgesproken in de motie-Omtzigt c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 28 362, nr. 25). Verstrekking door de regering van de gevraagde informatie aan de Staten-Generaal betekent niet per se dat de informatie daarmee openbaar wordt. De regering kan informatie vertrouwelijk verstrekken en de Staten-Generaal respecteert dat doorgaans. In de Woo is dat geborgd door te bepalen dat de Tweede of Eerste Kamer bij een verzoek om informatie geen informatie openbaar maken die de regering vertrouwelijk heeft verstrekt, maar in plaats daarvan het verzoek doorstuurt aan de verantwoordelijke Minister zodat de regering zelf kan afwegen of de gevraagde informatie openbaar kan worden gemaakt (artikel 4.2, derde lid, Woo). Zo wordt voorkomen dat de Tweede of Eerste Kamer in bezwaar of (hoger) beroep moet verdedigen dat de regering de betreffende informatie vertrouwelijk heeft verstrekt.

Bij een verzoek om informatie op grond van de Woo (en de Wob) is openbaarheid voor eenieder wel de doelstelling. Een dergelijke openbaarheid vergt een andere afweging dan aan de orde is bij de vraag of door de Staten-Generaal gevraagde informatie door de regering al dan niet vertrouwelijk moet worden verstrekt. Overigens zorgt het feit dat door de Woo meer informatie verplicht openbaar en op een goede manier doorzoekbaar wordt gemaakt ervoor dat ook de Staten-Generaal over die openbare informatie kan beschikken, zo nodig via het Centraal Informatiepunt van de Kamer, en minder vaak de regering om informatie hoeft te vragen.

Kamerstukken II 2020/21, 35 112, nr. 12, p. 3-4 (Nota n.a.v. verslag novelle)