Selecteer een pagina

Artikel 3.3 Actieve openbaarmaking van categorieën informatie

1. Een bestuursorgaan maakt in ieder geval uit eigen beweging openbaar:

a. wetten en andere algemeen verbindende voorschriften;

b. overige besluiten van algemene strekking;

c. ontwerpen van wetten, andere algemeen verbindende voorschriften en overige besluiten van algemene strekking waarover een extern advies is gevraagd, met inbegrip van de adviesaanvraag;

d. inzicht in zijn organisatie en werkwijze, waaronder de taken en bevoegdheden van de organisatieonderdelen;

e. de bereikbaarheid van het bestuursorgaan en zijn organisatieonderdelen en de wijze waarop een verzoek om informatie kan worden ingediend.

2. Behoudens voor zover de artikelen 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 daaraan in de weg staan, maakt het bestuursorgaan voorts uit eigen beweging openbaar:

a. bij de Kamers en de verenigde vergadering der Staten-Generaal, provinciale staten, gemeenteraden en algemene besturen van waterschappen ter behandeling ingekomen stukken, tenzij deze betrekking hebben op door de regering vertrouwelijk aan de Staten-Generaal verstrekte informatie of tenzij deze betrekking hebben op individuele gevallen;

b. vergaderstukken en verslagen van de Kamers en de verenigde vergadering der Staten-Generaal en hun commissies, tenzij deze betrekking hebben op door de regering vertrouwelijk aan de Staten-Generaal verstrekte informatie;

c. vergaderstukken en verslagen van provinciale staten, gemeenteraden en algemene besturen van waterschappen, algemene besturen van openbare lichamen, besturen van bedrijfsvoeringsorganisaties en gemeenschappelijke organen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen en hun commissies;

d. agenda’s en besluitenlijsten van vergaderingen van de ministerraad, gedeputeerde staten, colleges van burgemeester en wethouders en dagelijkse besturen van waterschappen en dagelijkse besturen van openbare lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen;

e. adviezen:

1°. over de ontwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, van adviescolleges of -commissies alsmede van andere externe partijen indien die om advies zijn verzocht;

2°. over andere onderwerpen van adviescolleges of -commissies, alsmede de op dat advies betrekking hebbende adviesaanvraag, uitgezonderd adviezen die betrekking hebben op individuele gevallen;

f. convenanten;

g. jaarplannen en jaarverslagen van bestuursorganen inzake de voorgenomen uitvoering van de taak of de verantwoording van die uitvoering;

h. verplichtingen tot verstrekking van subsidies, anders dan met een beschikking;

i. de inhoud van de schriftelijke verzoeken op grond van artikel 4.1, van de schriftelijke beslissingen op die verzoeken en de daarbij verstrekte informatie;

j. op verzoek van een bestuursorgaan ambtelijk of extern opgestelde onderzoeksrapporten die geen onderdeel vormen van de uitvoering van de taak van dat bestuursorgaan, die voornamelijk uit feitelijk materiaal bestaan en die betrekking hebben op:

1°. de wijze van functioneren van de eigen organisatie;

2°. de voorbereiding of de evaluatie van beleid, inclusief de uitvoering, naleving en handhaving;

k. beschikkingen, met uitzondering van beschikkingen

1°. inzake de uitvoering van regels inzake belastingen, heffingen, leges en vergelijkbare betalingsverplichtingen;

2°. inzake sociale verzekeringen, sociale voorzieningen en zorg;

3°. inzake financiële bijstand, rechtsbijstand, schuldhulpverlening, toeslagen of studiefinanciering;

4°. van een officier van justitie;

5°. houdende de oplegging van een bestuurlijke bestraffende sanctie;

6°. houdende de oplegging van een bestuurlijke herstelsanctie die geen betrekking heeft op het omgevingsrecht, het milieurecht of anderszins betrekking heeft op emissies in het milieu;

7°. betreffende de rechtspositie van een ambtenaar, een buitengewoon opsporingsambtenaar, een politieke ambtsdrager of een dienstplichtige;

8°. inzake de uitvoering van de Rijkswet op het Nederlanderschap, de Paspoortwet, de Vreemdelingenwet 2000 en het toezicht op de naleving en de uitvoering van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PbEU, L77) en Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PbEU L243);

9°. inzake «slots» als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van «slots» op communautaire luchthavens (Pb EG L14);

10°. die betrekking hebben op persoonsgegevens als bedoeld in artikel 22, eerste lid, artikel 31 of artikel 46 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming;

11°. inzake de geslachtsnaam, familierechtelijke betrekkingen of het ouderlijk gezag;

12°. inzake een wettelijk voorgeschreven onderzoek naar aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon klevende bezwaren;

13°. inzake de registratie in een openbaar register;

14°. inzake een individuele leerling, deelnemer of student in het onderwijs en de educatie;

15°. inzake het aangaan of beëindigen van een arbeidsovereenkomst;

16°. ter verlening of vaststelling van subsidie aan natuurlijke personen;

17°. inzake tegemoetkoming in schade en nadeelcompensatie;

18°. inzake getroffen of te treffen beveiligingsmaatregelen;

19°. inzake het bezit en gebruik van vuurwapens;

20°. waarbij geen belangen van derden kunnen zijn betrokken en die niet de verlening of vaststelling van subsidies betreffen;

21°. houdende de afwijzing van een gevraagde beschikking;

l. schriftelijke oordelen in klachtprocedures als bedoeld in titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht.

3. Op voordracht van Onze Minister kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat:

a. het bestuursorgaan andere categorieën van informatie uit eigen beweging openbaar maakt overeenkomstig het eerste of tweede lid; en

b. categorieën van beschikkingen worden aangewezen die in afwijking van het tweede lid, onderdeel k, uit eigen beweging openbaar gemaakt worden.

4. De openbaarmaking, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na vaststelling of ontvangst van de informatie.

5. In afwijking van het vierde lid:

a. worden de ontwerpen en de bijbehorende adviesaanvragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, alsmede de daarop betrekking hebbende adviezen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, onder 1°, door het bestuursorgaan dat het advies heeft gevraagd openbaar gemaakt uiterlijk gelijktijdig met de indiening van het voorstel van wet bij de Staten-Generaal dan wel de bekendmaking van het algemeen verbindend voorschrift of het besluit, indien het bestuursorgaan in zijn adviesaanvraag heeft gemotiveerd dat eerdere openbaarmaking afbreuk zou doen aan een met de wet, het voorschrift of het besluit beoogde doel;

b. worden in geval van voorstellen van algemene begrotingswetten en de stukken betreffende de verantwoording van de ontvangsten en de uitgaven van het Rijk als bedoeld in artikel 105, eerste, tweede en derde lid, van de Grondwet, de daarbij behorende toelichtende stukken, alsmede in geval van een op het in artikel 65 van de Grondwet bedoelde tijdstip ingediende voorstel van wet voor zover dat voorstel betrekking heeft op het heffen van belasting, de versies waarover een adviesaanvraag wordt gedaan, de op die versies betrekking hebbende adviezen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, en de op die versies betrekking hebbende onderzoeken als bedoeld in het tweede lid, onderdeel j, openbaar gemaakt gelijktijdig met de indiening van het voorstel van wet of de stukken bij de Staten-Generaal;

c. worden vergaderstukken als bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c, openbaar gemaakt, gelijktijdig met de verspreiding aan de deelnemers van de betreffende vergadering;

d. worden agenda’s als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, openbaar gemaakt, uiterlijk bij aanvang van de betreffende vergadering;

e. wordt de inhoud van een schriftelijk verzoek als bedoeld in het tweede lid, onderdeel i, openbaar gemaakt met de beslissing op dat verzoek;

f. geschiedt de openbaarmaking van onderzoeken als bedoeld in het tweede lid, onderdeel j, onder 1°, uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het onderzoek;

g. geschiedt de openbaarmaking van een beschikking houdende een herstelsanctie die niet in het tweede lid, onderdeel k, onder 6, is uitgezonderd, uiterlijk twee weken nadat de beschikking onherroepelijk is geworden;

h. worden ingekomen documenten als bedoeld in het tweede lid, niet openbaar gemaakt dan nadat belanghebbenden die naar verwachting bedenkingen zullen hebben tegen openbaarmaking, in de gelegenheid zijn gesteld binnen twee weken hun zienswijze naar voren te brengen;

i. worden documenten als bedoeld in het tweede lid, waarbij gedurende de voorbereiding ervan of na toepassing van onderdeel h is gebleken dat een belanghebbende naar verwachting bezwaar heeft tegen een voorgeschreven openbaarmaking, openbaar gemaakt na twee weken na vaststelling, onderscheidenlijk het verstrijken van de op grond van onderdeel h gestelde termijn om een zienswijze naar voren te brengen.

6. De openbaarmaking, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, geschiedt:

a. voor een adviesaanvraag aan een adviescollege of -commissie door het bestuursorgaan dat het advies heeft gevraagd;

b. voor een advies van een adviescollege of -commissie door dat adviescollege of die commissie, behoudens de gevallen, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a en b;

c. voor een advies van een andere externe partij door het bestuursorgaan dat het advies heeft ontvangen.

7. Het bestuursorgaan deelt een belanghebbende mede dat toepassing wordt gegeven aan het vijfde lid, onderdeel i, onder vermelding van het tijdstip van openbaarmaking en de openbaar te maken documenten. De mededeling wordt gelijkgesteld met een besluit.

8. Het bestuursorgaan doet mededeling van een gedeeltelijke niet-openbaarmaking gelijktijdig met de openbaarmaking. Van een gehele niet-openbaarmaking doet het bestuursorgaan mededeling op de wijze en het tijdstip waarop het niet-openbaar gemaakte stuk openbaar zou zijn gemaakt.

9. Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen over de wijze waarop in dit artikel genoemde documenten actief openbaar worden gemaakt.

Parlementaire behandeling

  • Wetsvoorstel Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 8)
  • Memorie van toelichting Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 9)
  • Nota n.a.v. het verslag (33 328, nr. 12)
  • Nota van wijziging Woo (33 328, nr. 13)
  • 2e nota van wijziging Woo (33 328, nr. 14)
  • 3e nota van wijziging Woo (33 328, nr. 20)
  • Handelingen Initiatiefwetsvoorstel Woo (33 328, nr. 72, item 15)
  • Wetsvoorstel novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 8)
  • Memorie van Toelichting novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 9)
  • Nota naar aanleiding van het verslag novelle Woo (35 112, nr. 12)
  • Gewijzigd amendement van het lid Buitenweg c.s. ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 18 (35 112, nr. 22)
  • Brief regering; Waardering amendementen Wet open overheid (35 112, nr. 25)
  • Memorie van antwoord (33 328, nr. Q)
  • Nadere memorie van antwoord (33 328, nr. S)
  • Handelingen Initiatiefwetsvoorstellen – Snels/Sneller Wet open overheid (nr. 1, item 11)

Wetsvoorstel Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 8)

Artikel 3.3 Actieve openbaarmaking van categorieën informatie

  1. Een bestuursorgaan maakt in ieder geval uit eigen beweging openbaar:

a. wetten en andere algemeen verbindende voorschriften, alsmede ontwerpen van wetten en andere algemeen verbindende voorschriften waarover een extern advies is gevraagd;

b. overige besluiten van algemene strekking;

c. emissiegegevens;

d. inzicht in zijn organisatie en werkwijze, waaronder de taken en bevoegdheden van de organisatieonderdelen;

e.de bereikbaarheid van het bestuursorgaan en zijn organisatieonderdelen en de wijze waarop een verzoek om informatie kan worden ingediend.

2. Behoudens voor zover de artikelen 5.1, eerste, tweede en vierde lid, en 5.2 daaraan in de weg staan, maakt het bestuursorgaan voorts uit eigen beweging openbaar:

a. bij de kamers en de verenigde vergadering der Staten-Generaal, provinciale staten en gemeenteraden ingekomen stukken;

b. vergaderstukken en verslagen van de kamers en de verenigde vergadering der Staten-Generaal en hun commissies, tenzij deze betrekking hebben op door de regering vertrouwelijk aan de Staten-Generaal verstrekte informatie of op een parlementaire enquête;

c. vergaderstukken en verslagen van provinciale staten, gemeenteraden en algemene besturen van waterschappen, en hun commissies, tenzij krachtens de Provinciewet, de Gemeentewet of de Waterschapswet anders is bepaald;

d. agenda’s, besluiten en besluitenlijsten van vergaderingen van de ministerraad, gedeputeerde staten, colleges van burgemeester en wethouders en dagelijkse besturen van waterschappen;

e. adviezen van adviescolleges of -commissies, alsmede de adviesaanvragen en -voorstellen;

f. convenanten, beleidsovereenkomsten en andere soortgelijke afspraken van een bestuursorgaan met een of meer wederpartijen;

g. rapporten die tot stand zijn gekomen in het kader van toezicht op de naleving van wettelijk voorschriften;

h. jaarplannen, jaarverslagen, evaluaties en andere documenten inzake de voorgenomen uitvoering van de taak of verantwoording van die uitvoering;

i. beslissingen over uitgaven hoger dan € 250.000;

j. de inhoud van de schriftelijke verzoeken op grond van artikel 4.1, van de schriftelijke beslissingen op die verzoeken en, behoudens bij gehele afwijzingen, de daarbij verstrekte informatie;

k. op verzoek van een bestuursorgaan ambtelijk of extern opgestelde documenten ter voorbereiding van besluitvorming over te voeren beleid of te treffen maatregelen die voornamelijk feitelijk materiaal betreffen;

l. beschikkingen, met uitzondering van beschikkingen

1°.inzake de uitvoering van regels inzake belastingen;

2°.inzake sociale verzekeringen;

3°.inzake verlening van financiële bijstand, toeslagen of studiefinanciering;

4°.houdende de oplegging van een bestuurlijke strafsanctie;

5°.van een officier van justitie;

6°.betreffende de rechtspositie van een ambtenaar;

7°.inzake de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000;

m. schriftelijke oordelen in klachtprocedures over gedragingen van een bestuursorgaan.

3.Op voordracht van Onze Minister kan bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot andere categorieën van informatie worden bepaald dat:

a. het bestuursorgaan deze informatie uit eigen beweging openbaar maakt overeenkomstig het eerste of tweede lid, en

b. categorieën van beschikkingen kunnen worden aangewezen waarop het tweede lid, onderdeel l, niet van toepassing is.

4.De openbaarmaking geschiedt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een week na vaststelling of ontvangst van de informatie.

5.In afwijking van het vierde lid:

a. worden ontwerpen van wetten en andere algemeen verbindende voorschriften waarover een extern advies is gevraagd, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, alsmede de daarop betrekking hebbende adviezen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, openbaar gemaakt gelijktijdig met de indiening van het voorstel van wet bij de Staten-Generaal of de bekendmaking van het algemeen verbindend voorschrift, indien eerdere openbaarmaking afbreuk zou doen aan een met de wet of het voorschrift beoogde doel;

b. worden vergaderstukken als bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c, openbaar gemaakt, gelijktijdig met de verspreiding aan de deelnemers van de betreffende vergadering;

c. worden agenda’s als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, openbaar gemaakt, uiterlijk op de dag van de betreffende vergadering;

d. worden ingekomen documenten als bedoeld in het tweede lid, niet openbaar gemaakt dan nadat belanghebbenden die naar verwachting bedenkingen zullen hebben tegen openbaarmaking, in de gelegenheid zijn gesteld binnen twee weken hun zienswijze naar voren te brengen;

e. worden documenten als bedoeld in het tweede lid, waarbij gedurende de voorbereiding ervan of na toepassing van onderdeel c is gebleken dat een belanghebbende naar verwachting bezwaar heeft tegen een voorgeschreven openbaarmaking, openbaar gemaakt na twee weken na vaststelling, onderscheidenlijk het verstrijken van de op grond van onderdeel d gestelde termijn om een zienswijze naar voren te brengen.

6. Het bestuursorgaan deelt een belanghebbende mede dat toepassing wordt gegeven aan het vijfde lid, onderdeel e, onder vermelding van het tijdstip van openbaarmaking en de openbaar te maken documenten. De mededeling wordt gelijkgesteld met een besluit.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 8, p. 4-6 (VvW n.a.v. advies RvS)

Memorie van toelichting Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 9) – algemene toelichting

4.4.2 Verplichte openbaarmaking van bepaalde soorten informatie

Bepaalde categorieën van informatie zijn van dusdanig belang voor individuen en voor de samenleving als geheel dat openbaarmaking niet achterwege kan blijven. In de eerste plaats vallen daaronder alle regels die burgers kunnen binden. Maar ook andere informatie kan van groot belang zijn, zoals informatie over het functioneren van de belangrijke organen van de staat, over het tot stand komen en uitvoeren van beleid en de besteding van publiek geld. Om informatie die op deze onderwerpen betrekking heeft in ieder geval openbaar te laten worden, zijn categorieën van informatie opgenomen die door organen verplicht openbaar moeten worden gemaakt.65 Bij deze soorten informatie moet niet worden afgewacht tot een verzoek wordt ingediend.

In deze paragraaf wordt het belang uiteengezet van het verplicht openbaren van verscheidene soorten informatie en welke voorwaarden daarbij gesteld worden. In de artikelsgewijze toelichting worden de categorieën informatie uitgebreider behandeld.

Artikel 3.1 geeft aan dat organen zoveel mogelijk informatie uit eigen beweging openbaar moeten maken. Deze brede verplichting krijgt invulling doordat artikel 3.3 aangeeft welke soorten informatie in ieder geval openbaar moet worden gemaakt. Daarmee wordt de benodigde prioriteit gelegd op informatie die met name van belang is voor de democratische samenleving. In de eerste plaats gaat het dan om informatie die vanuit rechtsstatelijk oogpunt van groot belang is, namelijk regels die burgers kunnen binden. Daarnaast moet ook informatie openbaar worden gemaakt die direct betrekking heeft op het functioneren van organen, zoals hun beleid, hun samenwerking met andere organen of instellingen en de door hen ontvangen adviezen. Overigens bepaalt artikel 19 van de Wet Milieubeheer al dat bestuursorganen informatie verstrekken over «de openbare verantwoordelijkheden en functies die het heeft alsmede de openbare diensten die het verleent met betrekking tot het milieu».

Bij sommige soorten informatie is toepassing van de uitzonderingen uit hoofdstuk 5 uitgesloten (artikel 3.3, eerste lid), bij andere soorten kan openbaarmaking wel gedeeltelijk of geheel achterwege blijven indien sprake is van een uitzonderingsgrond (artikel 3.3, tweede lid). Van de in artikel 3.3, eerste lid, opgenomen informatie, zoals over wet en regelgeving, de beraadslaging in de volksvertegenwoordiging, maar ook over de bereikbaarheid van organen, is immers ondenkbaar dat sprake zou zijn van een uitzonderingsgrond. Overigens wordt veel van de in artikel 3.3 opgesomde informatie al openbaar gemaakt. Dat is echter nog niet altijd vanzelfsprekend en het gebeurt ook niet altijd snel genoeg. De verplichte openbaarmaking moet elektronisch geschieden, binnen een week nadat de informatie tot stand is gekomen.

Overigens is artikel 3.3 tevens een uitwerking van de verplichting uit artikel 9 van Richtlijn 2003/98/EG inzake het hergebruik van overheidsinformatie zoals dat artikel is gewijzigd bij Richtlijn 2013/37/EU van 26 juni 2013, waarin de lidstaten worden opgedragen het zoeken naar voor hergebruik beschikbare documenten te vereenvoudigen en zo mogelijk online in machine leesbare formaten toegankelijk te maken.

Voetnoten

65. H. Darbishire, Proactive transparancy, 2010, p. 21.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 9, p. 33- 34 (MvT n.a.v. advies RvS)

Memorie van toelichting Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 9) – algemene toelichting

Daarnaast is in artikel 3.3 een overeenkomstige regeling getroffen, voor de gevallen waarin een belanghebbende bezwaar heeft tegen actieve openbaarmaking. Ook dan dient een belanghebbende een voorlopige voorziening te vragen bij de bestuursrechter. De huidige Wob kent geen rechtsingang bij actieve openbaarmaking. Aansluiting is gezocht bij hetgeen in de Wob en in dit voorstel is geregeld voor derdebelanghebbenden bij besluiten op Wob-verzoeken. Overigens heeft de Afdeling bestuursrechtspraak belanghebbenden ook onder de huidige Wob een rechtsingang geboden bij actieve openbaarmaking op grond van artikel 8 van de huidige Wob door de openbaarmaking aan te merken als een besluit in de zin van de Awb.68

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 9, p. 38 (MvT n.a.v. advies RvS)

Memorie van toelichting Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 9) – artikelsgewijze toelichting

Artikel 3.3 Actieve openbaarmaking van categorieën informatie

Op grond van artikel 3.3 zal een orgaan bepaalde informatie altijd uit eigen beweging openbaar moeten maken. Dat wil zeggen dat het besluit om die informatie openbaar te maken achterwege kan blijven. Dergelijke openbaarmakingen zijn feitelijke handelingen, waartegen in beginsel geen bezwaar en beroep open staan. Organen zijn verplicht om deze informatie elektronisch ter beschikking te stellen Op grond van het tweede lid kan het orgaan in sommige gevallen (een deel van) de informatie niet openbaar maken, indien zulks op grond van één in artikel 5.1, eerste en tweede lid, of artikel 5.2 genoemde uitzonderingsgrond noodzakelijk is. In het onderstaande wordt hierop nader ingegaan.

Artikel 3.3 heeft uitsluitend betrekking op de daar genoemde informatie, niet op de informatie die ziet op de totstandkoming van de in artikel 3.3 genoemde informatie. De openbaarmaking van die onderliggende stukken valt onder de overige bepalingen van dit wetsvoorstel. De aard van die onderliggende stukken is divers, zodat het de voorkeur verdient om de openbaarheid van dergelijke stukken afhankelijk te maken van een belangenafweging en niet op voorhand in de wet vast te leggen.

Algemeen verbindende voorschriften zijn de belangrijkste categorie documenten in het eerste lid waarvan in het voorgestelde artikel 3.3 wordt bepaald dat zij uit eigen beweging openbaar moeten worden gemaakt. Dat spreekt voor zich als men bedenkt dat de inwerkingtreding afhankelijk is van de bekendmaking ervan. Ook vanuit het perspectief van de burger is openbaarheid van algemeen verbindende voorschriften een absoluut vereiste. Een bekend adagium wil dat de burger wordt geacht de wet te kennen. De openbaarmaking van wetten en een groot deel van de andere algemeen verbindende voorschriften en overige besluiten van algemene strekking, is grotendeels al geregeld in de Wet elektronische bekendmakingen. Voor zover openbaarmaking niet reeds op grond daarvan geschiedt, verplicht artikel 3.3 dus tot openbaarmaking daarvan. Openbaarmaking van ontwerpen van wetten en andere algemeen verbindende voorschriften waarover extern advies is gevraagd is nieuw; om die reden wordt ook parallel voorgesteld om artikel 26 van de Wet op de Raad van State te schrappen (zie de toelichting bij artikel 9.3). Overige besluiten van algemene strekking moeten worden bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb door publicatie in een van overheidswege uitgegeven blad, een dagblad of een huis-aan-huisblad. Zij zijn dus naar hun aard openbaar. Ook voor deze besluiten geldt dat de inwerkingtreding afhankelijk is van de bekendmaking ervan. Ook voor deze besluiten is de kenbaarheid een absoluut vereiste.

In een democratische samenleving spreekt openbaarheid van vergaderstukken van vertegenwoordigende organen vanzelf. De gedrukte vergaderstukken en de handelingen van de Tweede en Eerste Kamer zijn openbaar en inmiddels via www.overheid.nl elektronisch toegankelijk. Ook vergaderstukken en verslagen van provinciale staten en gemeenteraad zijn in beginsel openbaar. De artikelen 25 van de Provinciewet en 25 van de Gemeentewet kennen echter een regeling voor het opleggen van een geheimhoudingsplicht. Op grond van de artikelen 23, vijfde lid, van de Provinciewet en 23, vijfde lid, van de Gemeentewet is de informatie waarop de geheimhoudingsplicht betrekking heeft niet openbaar. Deze artikelen gelden ten opzichte van de Wob als een uitputtende regeling, zodat de Wob op stukken die onder de geheimhoudingsplicht vallen, niet van toepassing is. In onderhavig voorstel van wet wordt dit systeem niet doorbroken. Uit de bijlage bij artikel 8.8 van het wetsvoorstel volgt dat de niet-openbare stukken en verslagen van provinciale staten, gemeenteraad en waterschapsbestuur eveneens zijn uitgezonderd.

De openbaarheid van emissiegegevens vloeit voort uit het Verdrag van Aarhus en is thans (voor zover het gegevens betreft die berusten bij de overheid) opgenomen in artikel 10, achtste lid, van de Wob. In dat artikel is de openbaarheid van emissiegegevens geformuleerd als uitzondering op de uitzonderingsbepalingen van artikel 10, tweede lid, van de Wob, waarbij de redactie van artikel 10, achtste lid, de praktijk weinig steun biedt bij de te nemen beslissing. Uit oogpunt van duidelijkheid en uitvoerbaarheid wordt voorgesteld te bepalen dat emissiegegevens verplicht openbaar gemaakt worden. Tot deze emissiegegevens behoren ook de gegevens over de bronnen van deze emissies, voor zover beschikbaar.

Het tweede lid, onderdeel k, ziet op documenten ter voorbereiding van besluitvorming over te voeren beleid of te treffen maatregelen die voornamelijk feitelijk materiaal betreffen. Het betreft studies, verkenningen, inventarisaties of rapportages die ambtelijk of door externe deskundigen zijn opgesteld op verzoek van het bestuursorgaan. Voor zover een bestuursorgaan de verplichting heeft periodiek een planning en een verantwoording op te stellen of anderszins dergelijke documenten opstelt, worden deze documenten op grond van het voorgestelde tweede lid, onderdeel h, actief openbaar gemaakt, behoudens de uitzonderingsgronden van de artikelen 5.1 en 5.2. Deze bepaling is met name van belang als dergelijke documenten niet toch al naar de Staten-Generaal, provinciale staten of de gemeenteraad worden gezonden. Op deze wijze kunnen zelfstandige bestuursorganen of diensten als de Belastingdienst of een inspectie inzichtelijk maken waar zij hun prioriteiten in de komende periode leggen en op welke wijze zij voorgenomen doelen hebben gerealiseerd. Met de bepaling wordt niet beoogd om individuele werkplannen of prestatieafspraken openbaar te maken.

Onder de beschikkingen van onderdeel l worden de beslissingen op bezwaar eveneens begrepen. Deze beschikkingen zijn openbaar, zodat mogelijke belanghebbenden in bezwaar en beroep kunnen gaan. Beschikkingen waarbij derdebelanghebbenden niet goed denkbaar zijn en waarvan op voorhand de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in het geding is, zijn expliciet uitgezonderd. Dat betekent niet dat deze beschikkingen niet openbaar gemaakt mogen worden. Na een afweging aan artikel 5.1 zou best daartoe besloten kunnen worden. Maar er is geen verplichte openbaarmaking van de hier uitgezonderde beschikkingen.

Uit het vierde lid volgt dat openbaarmaking geschiedt binnen een week na vaststelling of ontvangst van de informatie. In het vijfde lid zijn vijf uitzonderingen hierop opgenomen. Het vijfde lid, onderdeel a, bepaalt dat de openbaarmaking van ontwerpen voor wetten en andere algemeen verbindende voorschriften waarover extern advies wordt gevraagd, alsmede deze adviezen, wordt uitgesteld tot de indiening bij de Tweede Kamer (bij wetten) of tot de bekendmaking (bij andere algemeen verbindende voorschriften), indien eerdere openbaarmaking afbreuk zou doen aan het doel van de wet of het algemeen verbindend voorschrift. Het kan daarbij gaan over belastingmaatregelen, die, als ze eerder bekend zijn, leiden tot een massaal beroep op de te wijzigen of af te schaffen regeling. Een ander voorbeeld betreft noodmaatregelen als een voorgenomen nationalisatie van een bank die in de problemen verkeert en die naar hun aard in het diepste geheim moeten worden voorbereid.

Onderdeel b regelt een versnelde openbaarmaking. Bij met name vergaderstukken dient de informatie sneller openbaar gemaakt te worden. Daarom is bepaald dat de in het tweede lid genoemde vergaderstukken openbaar worden gemaakt gelijktijdig met de verzending aan de deelnemers.

Uit onderdeel b volgt dat openbaarmaking geschiedt zo snel mogelijk na vaststelling of ontvangst van de informatie. zodat de belanghebbende en belangstellende burger zijn inzichten tijdig ter kennis van het orgaan kan brengen, bijvoorbeeld door zich aan te melden als inspreker of door het schrijven van een brief die ter vergadering nog aan de orde kan komen. In onderdeel c is bepaald dat de agenda’s van de ministerraad, gedeputeerde staten, een college van burgemeester en wethouders en het dagelijks bestuur van een waterschap actief openbaar worden gemaakt, uiterlijk op de dag van de vergadering zelf. In de praktijk worden dergelijke agenda’s niet altijd ruim van tevoren opgesteld, althans worden zij vaak gewijzigd en aangevuld, zodat een eerdere openbaarmaking niet altijd haalbaar is.

De onderdelen d en e hebben betrekking op de rechten van derden bij actieve openbaarmaking. Het bestuursorgaan houdt met de openbaarmaking rekening met de uitzonderingsgronden van de artikelen 5.1 en 5.2. Daarbij kunnen ook de belangen van belanghebbenden een rol spelen. Een belanghebbende kan zijn, degene op wie de informatie betrekking heeft, de geadresseerde van een beschikking of een partij bij een overeenkomst of een convenant. Het kan zijn dat een belanghebbende het niet eens is met de toepassing van die uitzonderingen, meer precies met een weigering een uitzondering toe te passen. In dat geval dient de belanghebbende rechtsbescherming in te kunnen roepen. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij hetgeen in de huidige Wob en in dit voorstel is bepaald betreffende derdebelanghebbenden bij Wob-verzoeken. Deze kunnen binnen twee weken na bekendmaking van een besluit tot openbaarmaking de bestuursrechter vragen om een voorlopige voorziening te treffen. In een dergelijk geval houdt het bestuursorgaan de verstrekking aan de verzoeker aan tot twee weken na de bekendmaking van het besluit.

Bij de voorbereiding van een actief openbaar te maken besluit of ander stuk kan het bestuursorgaan al rekening houden met de mogelijke bedenkingen van belanghebbenden. Als van dergelijke bezwaren is gebleken, past het bestuursorgaan het vijfde lid, onderdeel d, toe. Wel dient de belanghebbende te weten dat hij de kans heeft om een voorlopige voorziening te vragen. Daarom is in het zesde lid bepaald dat het besluit om openbaar te maken aan de belanghebbende wordt medegedeeld en dat tevens wordt vermeld dat de termijn van twee weken is gaan lopen om een voorlopige voorziening te vragen. Naast een voorlopige voorziening zal de belanghebbende ook bezwaar moeten maken bij het bestuursorgaan, omdat anders het verzoek voor een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is.

Bij ingekomen stukken die actief openbaar gemaakt moeten worden, heeft het bestuursorgaan nog niet de gelegenheid gehad om te onderzoeken of tegen de openbaarmaking bedenkingen bestaan. Als het ingekomen stuk aanleiding geeft om te vermoeden dat dergelijke bedenkingen bestaan, kan het bestuursorgaan de openbaarmaking met twee weken aanhouden en de belanghebbende om een zienswijze vragen. Dit is geregeld in artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel d. Deze bepaling is gebaseerd op artikel 4:8 van de Algemeen wet bestuursrecht, dat bij een Wob-verzoek van toepassing is, omdat het geldt voor alle besluiten waarvoor een aanvraag wordt gedaan. Een besluit tot actieve openbaarmaking wordt echter niet op aanvraag genomen, zodat artikel 4:8 Awb niet van toepassing is, en een aanvullende voorziening als in onderdeel c noodzakelijk is. Dat deze procedure niet standaard hoeft te worden toegepast is tot uitdrukking gebracht in de woorden «naar verwachting» die aan artikel 4:8 zijn ontleend. Blijkt van bedenkingen sprake te zijn, maar het bestuursorgaan acht deze niet zwaar genoeg om toepassing te geven aan de artikelen 5.1 en 5.2, dan past het bestuursorgaan onderdeel e toe en zendt de in het zesde lid bedoelde mededeling met het besluit tot openbaarmaking en de mededeling dat de termijn van twee weken is gaan lopen waarbinnen de belanghebbende een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter kan vragen. Deze mededeling is aangemerkt als een besluit, zodat de belanghebbende rechtsmiddelen kan aanwenden. Deze rechtsmiddelen kunnen alleen aangewend worden door een belanghebbende tegen het besluit informatie actief openbaar te maken, niet tegen de beslissing om de artikelen 5.1 of 5.2 toe te passen. Ook als een dergelijke mededeling achterwege is gebleven, zal de belanghebbende rechtsbescherming kunnen inroepen, zoals de Afdeling bestuursrecht dat thans ook mogelijk acht. Zie verder de toelichting bij artikel 3.1.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 9, p. 72-75 (MvT n.a.v. advies RvS)

Nota n.a.v. het verslag (33 328, nr. 12) – algemene toelichting

De Staten-Generaal

De initiatiefnemers kunnen de leden van de VVD-fractie bevestigen dat alle interne fractiestukken van welke aard dan ook niet onder het nieuwe openbaarheidsregime zullen vallen. De Kamerleden zijn niet hiërarchisch ondergeschikt aan het orgaan Tweede Kamer, maar hebben een grondwettelijk vastgelegde onafhankelijkheid. Die onafhankelijkheid strekt zich uit tot de fracties als samenwerkingsverband van individuele Kamerleden, alsmede voor hun ondersteuning die niet in dienst is bij en ook organisatorisch geel deel uitmaakt van de Tweede Kamer.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 12, p. 16-17 (Nota n.a.v. verslag)

Raad van State

In reactie op de opmerking van de leden van de PvdA-fractie, dat alle adviezen van de Raad van State over wetgeving openbaar moeten worden, ook als het wetsvoorstel nooit aan de Kamer wordt voorgelegd, wijzen de initiatiefnemers erop dat ook onder de huidige regelgeving een advies over een wetsvoorstel dat niet wordt ingediend (of een algemene maatregel van bestuur die niet wordt vastgesteld) openbaar wordt gemaakt. Dit geschiedt door publicatie in de Staatscourant, samen met het nader rapport, dus pas als is besloten het voorstel niet in te dienen (of vast te stellen). Bij initiatiefwetten bestaat geen regeling over de openbaarmaking van adviezen van de Raad van State als de indiener zijn initiatief niet doorzet.

De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts hoe de initiatiefnemers de verplichting van de wetgever zien om inzichtelijk te maken met welke belangenverenigingen, lobbyisten en dergelijke informatie is uitgewisseld over een wetsvoorstel of beleid.

De initiatiefnemers willen, als het gaat om de wetgever, onderscheid maken tussen de regering en de Staten-Generaal. Als de regering adviezen vraagt over een wetsvoorstel, is naar de mening van de initiatiefnemers de adviesaanvraag met de conceptregeling, alsmede het uitgebrachte advies, openbaar. Dat is thans ook zo, als om die tekst wordt gevraagd, maar dergelijke adviesaanvragen worden niet standaard actief openbaar gemaakt. Wel bestaat op grond van aanwijzing 268 van de Aanwijzingen voor de regelgeving de verplichting dergelijke adviezen mee te zenden met de adviesaanvraag aan de Raad van State. Op grond van artikel 3.3 van het wetsvoorstel dient de regering de adviesaanvragen bij verzending en de adviezen bij ontvangst openbaar te maken. Op dit punt maken de initiatiefnemers niet langer onderscheid tussen het advies van de Raad van State en andere adviezen.

Als het gaat om informatie die aan de regering wordt gezonden door lobbyisten of individuele burgers, gaat een algemene actieve openbaarmakingsplicht naar het oordeel van de initiatiefnemers te ver. Dat zou betekenen dat bijna alle correspondentie actief openbaar gemaakt moet worden. Brieven van lobbyisten dienen echter wel in het register van artikel 3.2 te worden opgenomen, zodat ze opvraagbaar zijn. In beginsel zijn dergelijke stukken openbaar.

De Staten-Generaal vragen niet vaak om adviezen, maar krijgen wel veel informatie van deskundigen, lobbyisten en belangenorganisaties. Voor de Staten-Generaal geldt net als voor de gemeenteraad en provinciale staten op grond van het voorgestelde artikel 3.3 wel een openbaarmakingsplicht voor ingekomen stukken, waaronder brieven van lobbyisten, ook weer met inachtneming van de uitzonderingsgronden. De in het verslag genoemde brieven van Vewin, Netbeheer Nederland en VNO-NCW en MKB-Nederland zouden daarom, als dit wetsvoorstel al in werking was getreden, via de website van de Tweede Kamer toegankelijk moeten zijn.

De leden van de fractie van de SGP vroegen zich af of volgens de initiatiefnemers vroegtijdige openbaarmaking van het advies van de Raad van State tot gevolg zal hebben dat de regering sneller met een voorlopige reactie zal komen en geen tijd zal nemen voor een grondige heroverweging aan de hand van het advies.

De initiatiefnemers delen niet de vrees van de aan het woord zijnde leden dat openbaarmaking van het advies van de Raad van State bij het uitbrengen zal leiden dat vermindering van de kwaliteit van de voorstellen waarover advies is gevraagd. Niet ieder ingediend wetsvoorstel krijgt aandacht in de media; dat zal voor een advies niet anders zijn. Als een advies in de media aandacht krijgt, zal dat zijn omdat het onderwerp daartoe aanleiding geeft. Voor dergelijke onderwerpen wordt toch al druk op de regering uitgeoefend om snel met maatregelen te komen. Uit de openbaarmaking van het advies blijkt dat op het dossier voortgang wordt gemaakt. Bovendien kan de regering bij de reactie op het advies gebruik maken van het maatschappelijke reacties op het advies. De initiatiefnemers achten de regering zeer wel in staat om zich niet onder druk te laten provoceren tot onvoldragen standpunten.

De vraag van de leden van de SGP-fractie of de openbaarheid ook geldt voor adviezen over initiatiefvoorstellen kunnen de initiatiefnemers bevestigend beantwoorden. Artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, van het wetsvoorstel maakt geen uitzondering voor initiatiefvoorstellen. Huidige praktijk is al dat het wetsvoorstel dat aan de Raad van State wordt voorgelegd, bij initiatiefwetten ten tijde van de adviesaanvraag al als Kamerstuk is gedrukt. De adviezen kunnen zowel als Kamerstuk als via de website van de Raad van State openbaar gemaakt worden zodra de Raad het advies heeft vastgesteld.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 12, p. 18-19 (Nota n.a.v. verslag)

4.3 Maatregelen ter versterking van de actieve openbaarheid

De leden van de VVD-fractie vroegen wat het uitgangspunt «actief openbaar, tenzij» uit het wetsvoorstel toevoegt aan het uitgangspunt «openbaar, tenzij» en het hoofdstuk «informatie uit eigen beweging» in de huidige Wob. Zij vroegen daarbij in te gaan op de brief van de burgemeester van Rotterdam, mede namens de burgemeester van ‘s-Gravenhage, aan de Minister van Binnenlandse Zaken van 27 november 2013.

De initiatiefnemers erkennen dat in de huidige Wob een hoofdstuk «informatie uit eigen beweging» is opgenomen, maar zij constateren dat aan dit hoofdstuk weinig uitvoering wordt gegeven. In de memorie van toelichting is op dit punt onder meer gewezen op de evaluatie van de Wob van de Universiteit Tilburg uit 2004. Slechts in enkele gevallen wordt structureel actief openbaar gemaakt. De ruimte die artikel 8 van de huidige Wob biedt, wordt niet benut. Het voorgestelde artikel 3.1 komt materieel overeen met artikel 8 van de Wob. Het voorgestelde artikel 3.3 geeft hieraan nadere invulling door de documenten op te sommen die in ieder geval actief openbaar gemaakt moeten worden, uiteraard voor zover geen uitzonderingsgrond van toepassing is. De burgemeesters van Rotterdam en ’s-Gravenhage pleiten in de door de hier aan het woord zijnde leden aangehaalde brief wel voor vergroting van de actieve openbaarheid, maar stellen voor om een zorgplichtbepaling op te nemen die ertoe leidt dat een bestuursorgaan beleid ontwikkelt over de invulling van de actieve openbaarmakingsplicht. De initiatiefnemers achten een dergelijke zorgplichtbepaling te weinig concreet om verandering te bewerkstelligen ten opzichte van het huidige artikel 8 van de Wob. De evaluatie uit 2004 gaf al aan dat de huidige Wob voor bestuursorganen te weinig concrete normen biedt als het gaat om actieve openbaarheid. De initiatiefnemers verwachten dat een zorgplichtbepaling niet die normen en duidelijkheid biedt waaraan veel bestuursorganen blijkens de evaluatie behoefte hebben.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 12, p. 23 (Nota n.a.v. verslag)

4.3.2 Verplichte openbaarmaking van bepaalde soorten informatie

De leden van de fractie van de PvdA vroegen in hoeverre de initiatiefnemers bij de verplichting tot actieve openbaarmaking van beschikkingen en bezwaarprocedures in individuele gevallen rekening hebben gehouden met de inspanningen van die openbaarmaking, terwijl het publieke belang bij die actieve openbaarmaking mogelijk moeilijker aantoonbaar is.

De initiatiefnemers hebben een aantal categorieën van beschikkingen waarbij de belangen van derden geen rol spelen (belastingen, uitkeringen) of waarbij strafsancties worden opgelegd, van de actieve openbaarheid uitgezonderd. Dit omdat de vraag of deze beschikkingen openbaar moeten zijn, beter in het kader van een verzoek kan worden afgewogen of in een bijzondere wettelijke bepaling als het voorgestelde artikel 12v van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (wetsvoorstel 33 622).

Van andere beschikkingen, waarbij dus in beginsel de mogelijkheid bestaat dat derden belanghebbende zijn en in dat geval het belang van actieve openbaarmaking is gegeven, kan een bestuursorgaan bij de voorbereiding heel goed informeren bij de aanvrager of er tegen actieve openbaarmaking bedenkingen bestaan. Deze bedenkingen kunnen worden afgewogen, waarna bijvoorbeeld persoonsgegevens niet openbaar worden gemaakt. Waar bij een verzoek om informatie meestal bezwaar en beroep wordt ingesteld wegens het niet-openbaar maken van informatie, kan bij actieve openbaarmaking alleen bezwaar en beroep worden ingesteld tegen het openbaar maken, dus als de bedenkingen van de aanvrager van de beschikking worden gepasseerd (bijvoorbeeld omdat uit jurisprudentie blijkt dat de bedenking geen hout snijdt). De initiatiefnemers verwachten niet dat heel vaak sprake zal zijn van beroep bij actieve openbaarmaking.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen voorts waarom actieve openbaarmaking per se binnen een week nodig is.

De initiatiefnemers hebben voorgesteld om de termijn voor actieve openbaarmaking in de gevallen van artikel 3.3, te stellen op één week, uitzonderingen daargelaten. Ook in gevallen derden tegen deze openbaarmaking bezwaar hebben, geldt een langere termijn. De actieve openbaarmaking verliest een deel van zijn betekenis als deze pas na enig tijdsverloop plaats vindt. De initiatiefnemers denken dat bij documenten die het bestuursorgaan zelf opstelt, de openbaarmaking vast onderdeel van de procedure kan zijn en dus routinematig kan gebeuren. Eventuele afweging van in artikel 5.1 of 5.2 opgenomen uitzonderingsgronden en het nagaan of een belanghebbende bedenkingen tegen openbaarmaking heeft, maken dan onderdeel uit van die procedure. Dan is voor het openbaar maken een week in het huidig geautomatiseerde tijdperk nog lang.

Bij ingekomen stukken geldt de verplichting tot openbaarmaking alleen voor de Staten-Generaal, provinciale staten en de gemeenteraad (artikel 3.3, tweede lid, onderdeel a), en voor andere bestuursorganen bij adviezen (artikel 3.3, tweede lid, onderdeel e) en bij andere extern opgestelde documenten (artikel 3.3, tweede lid, onderdeel k). Dat is een zodanig overzichtelijke categorie dat ook daar actieve openbaarmaking binnen een week tot de mogelijkheid moet behoren. Overigens kunnen de adviezen, als zij afkomstig zijn van een ander bestuursorgaan, ook al door dat bestuursorgaan bij de verzending openbaar zijn gemaakt.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 12, p. 26 (Nota n.a.v. verslag)

Nota n.a.v. het verslag (33 328, nr. 12) – algemene toelichting

Volstrekte geheimhouding van de onderwerpen waarover de ministerraad beraadslaagt en besluit is inmiddels ondenkbaar. Er wordt actief openbaarheid over betracht, door middel van persconferenties. Het openbaren van de besluiten en besluitenlijsten ligt in het logische verlengde van de openbaring van de agenda. Immers, wanneer de agenda bekend is, kunnen journalisten bij de wekelijkse persconferentie veel gerichter vragen stellen over hetgeen besloten is. Het is dan wel zo overzichtelijk dergelijke informatie ook schriftelijk te verstrekken. In België is die omslag al gemaakt. Daar wordt de agenda van de ministerraad wekelijks, voorafgaand aan de vergadering, online gezet. In ons land kan overigens wel indirect achterhaald worden over welke onderwerpen op het gebied van wetgeving de ministerraad een besluit heeft genomen. Zij verschijnen op de website van de Raad van State als «aanhangige adviezen». Overigens kunnen onderdelen van de agenda’s, besluiten en besluitenlijsten van de openbaarmaking worden uitgezonderd, als op die onderdelen een of meer uitzonderingsgronden van de artikelen 5.1 en 5.2 van toepassing zijn. De initiatiefnemers wijzen er voorts op, dat hun voorstel niets afdoet aan de geheimhouding van het besprokene in de ministerraad, zoals vastgelegd in artikel 26 van het Reglement van orde. Overigens strekt artikel 26 zich niet mede uit tot de agenda’s en de besluitenlijsten van de ministerraad, Met betrekking tot artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht geldt hetzelfde. Het ziet op het schenden van enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren. Indien in de wet staat dat de agenda, besluiten en besluitenlijsten van de ministerraad geopenbaard moeten worden, valt een dergelijke openbaring niet onder de reikwijdte van dit strafrechtelijk artikel.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 12, p. 15 (Nota n.a.v. het verslag)

Nota n.a.v. het verslag (33 328, nr. 12) – algemene toelichting

De initiatiefnemers hebben een aantal categorieën van beschikkingen waarbij de belangen van derden geen rol spelen (belastingen, uitkeringen) of waarbij strafsancties worden opgelegd, van de actieve openbaarheid uitgezonderd. Dit omdat de vraag of deze beschikkingen openbaar moeten zijn, beter in het kader van een verzoek kan worden afgewogen of in een bijzondere wettelijke bepaling als het voorgestelde artikel 12v van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (wetsvoorstel 33 622). Van andere beschikkingen, waarbij dus in beginsel de mogelijkheid bestaat dat derden belanghebbende zijn en in dat geval het belang van actieve openbaarmaking is gegeven, kan een bestuursorgaan bij de voorbereiding heel goed informeren bij de aanvrager of er tegen actieve openbaarmaking bedenkingen bestaan. Deze bedenkingen kunnen worden afgewogen, waarna bijvoorbeeld persoonsgegevens niet openbaar worden gemaakt. Waar bij een verzoek om informatie meestal bezwaar en beroep wordt ingesteld wegens het niet-openbaar maken van informatie, kan bij actieve openbaarmaking alleen bezwaar en beroep worden ingesteld tegen het openbaar maken, dus als de bedenkingen van de aanvrager van de beschikking worden gepasseerd (bijvoorbeeld omdat uit jurisprudentie blijkt dat de bedenking geen hout snijdt).

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 12, p. 26 (Nota n.a.v. het verslag)

Nota n.a.v. het verslag (33 328, nr. 12) – artikelsgewijze toelichting

Artikel 3.3 Actieve openbaarmaking van categorieën informatie

De leden van de fractie van D66 wezen op het verschil tussen concepten en definitieve versies van verslagen en besluiten en vroegen op welke versie artikel 3.3 dan van toepassing is.

In artikel 3.3 is met betrekking tot verslagen alleen de openbaarmaking van verslagen van de Staten-Generaal, provinciale staten, de gemeenteraad en het algemeen bestuur van het waterschap voorgeschreven. Daarvan ligt openbaarmaking voor de hand, voordat in een volgende vergadering over dat verslag wordt beraadslaagd. Zo maakt de Tweede Kamer via internet ongecorrigeerde stenografische verslagen openbaar, die na verloop van tijd worden vervangen door gecorrigeerde verslagen. Een dergelijke werkwijze vloeit voort uit het openbare karakter van de betreffende vergadering.

Als van een besluit in artikel 3.3 de openbaarmaking is voorgeschreven, heeft dat betrekking op een definitieve, vastgestelde, versie.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 12, p. 44-45 (Nota n.a.v. het verslag)

Nota van Wijziging Wet open overheid ( 33 328, nr. 13)

Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:

  1. In het tweede lid vervalt onderdeel g en worden de onderdelen h tot en met m geletterd g tot en met l.
  2. Een lid wordt toegevoegd, luidende:
  3. Het bestuursorgaan doet mededeling van een gedeeltelijke niet-openbaarmaking gelijktijdig met de openbaarmaking. Van een gehele niet-openbaarmaking doet het bestuursorgaan mededeling op de wijze en het tijdstip waarop het niet-openbaar gemaakte stuk openbaar zou zijn gemaakt.

Nota van wijziging Woo (33 328, nr. 13) – artikelsgewijze toelichting

Artikel 3.3

In artikel 3.3, tweede lid, onderdeel l, is voorgesteld de bestuurlijke strafsanctie uitgezonderd van de verplichte openbaarmaking van beschikkingen. Dat verhoudt zich niet goed met een verplichte openbaarmaking van de rapportage waarop een dergelijke sanctie is gebaseerd, zoals is opgenomen in artikel 3.3, tweede lid, onderdeel g. De indieners stellen daarom voor rapporten die tot stand zijn gekomen in het kader van toezicht op de naleving van wettelijk voorschriften eveneens uit te zonderen van verplichte actieve openbaarmaking en onderdeel g te schrappen. Een en ander betekent niet dat bestuursorganen dergelijke rapporten of daarop gebaseerde beschikkingen niet langer openbaar mag maken. Dat mag nog steeds op grond van het voorgestelde artikel 3.1, maar het is niet langer verplicht. Het bestuursorgaan heeft daardoor meer tijd voor overleg met de bedrijven waarover wordt gerapporteerd en kan een eigen beleid voeren waarbij bijvoorbeeld in bagatelzaken de actieve openbaarmaking achterwege wordt gelaten. Op grond van het in deze nota gewijzigde artikel 3.1 staat buiten twijfel dat ook bij een openbaarmaking op grond van artikel 3.1 een belanghebbende tegen deze openbaarmaking rechtsbescherming kan inroepen.

Voorts wordt aan artikel 3.3 een bepaling toegevoegd, op grond waarvan een bestuursorgaan verslag doet van de toepassing van de uitzonderingsgronden bij een verplichte actieve openbaarmaking. Daarmee wordt duidelijk wanneer bij een actieve openbaarmaking een deel van het document niet openbaar wordt gemaakt.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 13, p. 18.

2e nota van wijziging Woo (33 328, nr. 14)

In artikel 3.3, derde lid, onderdeel b, wordt «het tweede lid, onderdeel l» vervangen door: het tweede lid, onderdeel k.

Kamerstukken II 2014/15, 33 328, nr. 14, p. 2

2e nota van wijziging Woo (33 328, nr. 14) – artikelsgewijze toelichting

Artikel 3.3

In artikel 3.3, derde lid, onderdeel b, was een verwijzing niet aangepast aan een wijziging van artikel 3.3, tweede lid, in de eerste nota van wijziging.

Kamerstukken II 2014/15, 33 328, nr. 14, p. 16

Derde Nota van Wijziging Wet open overheid ( 33 328, nr. 20)

Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:

  1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «provinciale staten en gemeenteraden»

vervangen door: provinciale staten, gemeenteraden en algemene besturen van waterschappen.

  1. In het vierde lid wordt «een week» vervangen door: twee weken.
  2. In het vijfde lid, onderdeel e, wordt «onderdeel c» vervangen door: onderdeel d.

Kamerstukken II 2015/16, 33 328, nr. 20, p. 2

3e nota van wijziging Woo (33 328, nr. 20) – algemene toelichting

Verruiming termijn actieve openbaarmaking

In de eerste termijn van de Kamer is aangegeven dat de termijn van een week waarbinnen informatie actief openbaar moet worden gemaakt, te kort is. De indieners zien daarin aanleiding om deze termijn ter verruimen tot twee weken. Hiertoe wordt artikel 3.3, vierde lid, van het wetsvoorstel gewijzigd.

Kamerstukken 2015/16, 33 328, nr. 20, p. 8

3e nota van wijziging Woo (33 328, nr. 20) – artikelsgewijze toelichting

Kleine correcties (6)

De wijziging in artikel 3.3 betreft een correctie van een omissie waarop het lid Sjoerdsma (D66) heeft gewezen in de eerste termijn van de Kamer en herstelt een onjuiste verwijzing. Ook in artikel 8.4 en in de bijlage bij artikel 8.8 worden typefouten hersteld. De artikelen 8.3 en 8.4 worden van kopjes voorzien

Kamerstukken 2015/16, 33 328, nr. 20, p. 9

Handelingen Initiatiefwetsvoorstel Woo (33 328, nr. 72, item 15)

De CDA-fractie heeft gevraagd of wij overzichtelijk kunnen maken welke maatregelen overheden moeten nemen om te voldoen aan de Wet open overheid. Zij vroeg ons daar bij de aanbevelingen van de Tijdelijke commissie ICT mee te nemen. Er zijn twee grote veranderingen die ieder bestuursorgaan moet maken. De eerste is dat er een procedure moet worden ontworpen waarmee de in artikel 3.3van de Wet open overheid genoemde informatie actief op internet wordt gezet. Voor sommige informatie gebeurt dat al, bijvoorbeeld bij wet- en regelgeving. Deze procedure dient een halfjaar na de publicatie van deze wet in het Staatsblad ingericht te zijn. Hoewel hier tijd en geld ingestoken moeten worden, is het momenteel al zo dat overheidsorganen om moeten gaan met WOB-verzoeken. Indien informatie al openbaar is, kan met een simpele verwijzing naar de openbare informatie worden volstaan. Dat leidt juist weer tot kostenbesparing, want er zijn dan minder WOB-verzoeken die behandeld moeten worden.

Kamerstukken II 2015/16, 33 328, nr. 71, Item 15, p. 4 (Handelingen)

Wetsvoorstel novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 8)

Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1.Een bestuursorgaan maakt in ieder geval uit eigen beweging openbaar:

a. wetten en andere algemeen verbindende voorschriften;

b. overige besluiten van algemene strekking;

c. ontwerpen van wetten, andere algemeen verbindende voorschriften en overige besluiten van algemene strekking waarover een extern advies is gevraagd, met inbegrip van de adviesaanvraag;

d. inzicht in zijn organisatie en werkwijze, waaronder de taken en bevoegdheden van de organisatieonderdelen;

e.de bereikbaarheid van het bestuursorgaan en zijn organisatieonderdelen en de wijze waarop een verzoek om informatie kan worden ingediend.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2.Behoudens voor zover de artikelen 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 daaraan in de weg staan, maakt het bestuursorgaan voorts uit eigen beweging openbaar:

a. bij de Kamers en de verenigde vergadering der Staten-Generaal, provinciale staten, gemeenteraden en algemene besturen van waterschappen ter behandeling ingekomen stukken, tenzij deze betrekking hebben op door de regering vertrouwelijk aan de Staten-Generaal verstrekte informatie of tenzij deze betrekking hebben op individuele gevallen;

b. vergaderstukken en verslagen van de Kamers en de verenigde vergadering der Staten-Generaal en hun commissies, tenzij deze betrekking hebben op door de regering vertrouwelijk aan de Staten-Generaal verstrekte informatie;

c. vergaderstukken en verslagen van provinciale staten, gemeenteraden en algemene besturen van waterschappen, en hun commissies;

d. agenda’s en besluitenlijsten van vergaderingen van de ministerraad, gedeputeerde staten, colleges van burgemeester en wethouders en dagelijkse besturen van waterschappen;

e. adviezen:

1°.over de ontwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, van adviescolleges of -commissies alsmede van andere externe partijen indien die om advies zijn verzocht;

2°.over andere onderwerpen van adviescolleges of -commissies, alsmede de op dat advies betrekking hebbende adviesaanvraag, uitgezonderd adviezen die betrekking hebben op individuele gevallen;

f. convenanten;

g. jaarplannen en jaarverslagen van bestuursorganen inzake de voorgenomen uitvoering van de taak of de verantwoording van die uitvoering;

h.verplichtingen tot verstrekking van subsidies, anders dan met een beschikking;

i.de inhoud van de schriftelijke verzoeken op grond van artikel 4.1, van de schriftelijke beslissingen op die verzoeken en de daarbij verstrekte informatie;

j.op verzoek van een bestuursorgaan ambtelijk of extern opgestelde onderzoeksrapporten die geen onderdeel vormen van de uitvoering van de taak van dat bestuursorgaan, die voornamelijk uit feitelijk materiaal bestaan en die betrekking hebben op:

1°.de wijze van functioneren van de eigen organisatie;

2°.de voorbereiding of de evaluatie van beleid, inclusief de uitvoering, naleving en handhaving;

k.beschikkingen, met uitzondering van beschikkingen:

1°.inzake de uitvoering van regels inzake belastingen, heffingen, leges en vergelijkbare betalingsverplichtingen;

2°.inzake sociale verzekeringen, sociale voorzieningen en zorg;

3°.inzake financiële bijstand, rechtsbijstand, schuldhulpverlening, toeslagen of studiefinanciering;

4°.van een officier van justitie;

5°.houdende de oplegging van een bestuurlijke bestraffende sanctie;

6°.houdende de oplegging van een bestuurlijke herstelsanctie die geen betrekking heeft op het omgevingsrecht, het milieurecht of anderszins betrekking heeft op emissies in het milieu;

7°.betreffende de rechtspositie van een ambtenaar, een buitengewoon opsporingsambtenaar, een politieke ambtsdrager of een dienstplichtige;

8°.inzake de uitvoering van de Rijkswet op het Nederlanderschap, de Paspoortwet, de Vreemdelingenwet 2000 en het toezicht op de naleving en de uitvoering van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PbEU, L77) en Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PbEU L243);

9°.inzake «slots» als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van „slots» op communautaire luchthavens (Pb EG L14);

10°.die betrekking hebben op persoonsgegevens als bedoeld in artikel 22, eerste lid, artikel 31 of artikel 46 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming;

11°.inzake de geslachtsnaam, familierechtelijke betrekkingen of het ouderlijk gezag;

12°.inzake een wettelijk voorgeschreven onderzoek naar aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon klevende bezwaren;

13°.inzake de registratie in een openbaar register;

14°.inzake een individuele leerling, deelnemer of student in het onderwijs en de educatie;

15°.inzake het aangaan of beëindigen van een arbeidsovereenkomst;

16°.ter verlening of vaststelling van subsidie aan natuurlijke personen;

17°.inzake tegemoetkoming in schade en nadeelcompensatie;

18°.inzake getroffen of te treffen beveiligingsmaatregelen;

19°.inzake het bezit en gebruik van vuurwapens;

20°.waarbij geen belangen van derden kunnen zijn betrokken en die niet de verlening of vaststelling van subsidies betreffen;

21°.houdende de afwijzing van een gevraagde beschikking;

l.schriftelijke oordelen in klachtprocedures als bedoeld in titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht.

3. Het derde lid komt te luiden:

3.Op voordracht van Onze Minister kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat:

a.het bestuursorgaan andere categorieën van informatie uit eigen beweging openbaar maakt overeenkomstig het eerste of tweede lid; en

b.categorieën van beschikkingen worden aangewezen die in afwijking van het tweede lid, onderdeel k, uit eigen beweging openbaar gemaakt worden.

4. In het vierde lid wordt «De openbaarmaking geschiedt» vervangen door «De openbaarmaking, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt».

5. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. onderdeel a komt te luiden:

a.worden de ontwerpen en de bijbehorende adviesaanvragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, alsmede de daarop betrekking hebbende adviezen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, onder 1°, door het bestuursorgaan dat het advies heeft gevraagd openbaar gemaakt uiterlijk gelijktijdig met de indiening van het voorstel van wet bij de Staten-Generaal dan wel de bekendmaking van het algemeen verbindend voorschrift of besluit, indien het bestuursorgaan in zijn adviesaanvraag heeft gemotiveerd dat eerdere openbaarmaking afbreuk zou doen aan een met de wet, het voorschrift of het besluit beoogde doel;

b. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met e tot c, d, h en i wordt na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:

b.worden in geval van voorstellen van algemene begrotingswetten en de stukken betreffende de verantwoording van de ontvangsten en de uitgaven van het Rijk als bedoeld in artikel 105, eerste, tweede en derde lid, van de Grondwet, de daarbij behorende toelichtende stukken, alsmede in geval van een op het in artikel 65 van de Grondwet bedoelde tijdstip ingediende voorstel van wet voor zover dat voorstel betrekking heeft op het heffen van belasting, de versies waarover een adviesaanvraag wordt gedaan, de op die versies betrekking hebbende adviezen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, en de op die versies betrekking hebbende onderzoeken als bedoeld in het tweede lid, onderdeel j, openbaar gemaakt gelijktijdig met de indiening van het voorstel van wet of de stukken bij de Staten-Generaal;

c. In onderdeel d (nieuw) wordt «op de dag van de betreffende vergadering» vervangen door «bij aanvang van de betreffende vergadering».

d. Na onderdeel d (nieuw) worden de volgende onderdelen ingevoegd:

e.wordt de inhoud van een schriftelijk verzoek als bedoeld in het tweede lid, onderdeel i, openbaar gemaakt met de beslissing op dat verzoek;

f.geschiedt de openbaarmaking van onderzoeken als bedoeld in het tweede lid, onderdeel j, onder 1°, uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het onderzoek;

g.geschiedt de openbaarmaking van een beschikking houdende een herstelsanctie die niet in het tweede lid, onderdeel k, onder 6, is uitgezonderd, uiterlijk twee weken nadat de beschikking onherroepelijk is geworden;

e. In onderdeel i (nieuw) wordt «onderdeel d» telkens vervangen door «onderdeel h».

6. Onder vernummering van het zesde en het zevende lid tot zevende en achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

6.De openbaarmaking, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, geschiedt:

a.voor een adviesaanvraag aan een adviescollege of -commissie door het bestuursorgaan dat het advies heeft gevraagd;

b.voor een advies van een adviescollege of -commissie door dat adviescollege of die commissie, behoudens de gevallen, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a en b;

c.voor een advies van een andere externe partij door het bestuursorgaan dat het advies heeft ontvangen.

7. In het zevende lid (nieuw) wordt «vijfde lid, onderdeel e» vervangen door «vijfde lid, onderdeel i».

8. Na het achtste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

9.Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen over de wijze waarop in dit artikel genoemde documenten actief openbaar worden gemaakt.

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 8, p. 3-6 (VvW novelle n.a.v. advies RvS)

Memorie van Toelichting novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 9) – algemene toelichtig

2.1. Verplichte actieve openbaarheid blijft het uitgangspunt

De initiatiefnemers zijn van oordeel dat het belang van actieve openbaarheid niet kan worden overschat. Een systematische ontsluiting van voor burgers relevante informatie draagt bij aan inzicht in de bestuursvoering en is daarmee onmisbaar voor democratische participatie en controle van het bestuur. De bevoegdheid van artikel 8 Wob om documenten actief openbaar te maken wordt door de bestuursorganen onvoldoende gebruikt.8 Kern van de Woo is daarom een opsomming van verplicht openbaar te maken documenten. Vanuit die kerngedachte van openbaarmaking zijn verschillende keuzes te maken. Daarin doen de initiatiefnemers nu aanpassingen. Zij erkennen dat verplichte actieve openbaarmaking niet vanzelf gaat, maar dat bestuursorganen hun processen hierop moeten aanpassen. De bereidheid van bestuursorganen om die aanpassingen te verrichten is belangrijk. Deze wijzigingswet biedt daarom allereerst de mogelijkheid om de verplichte actieve openbaarheid gefaseerd in te voeren, om de uitvoeringslasten te verlichten en de implementatie soepel te laten verlopen. De initiatiefnemers gaan ervan uit dat de vragen die zich voordoen bij actief openbaar te maken documenten per categorie steeds dezelfde zijn. Zo kunnen bij beschikkingen over een bepaald onderwerp, die bij een bestuursorgaan altijd dezelfde vorm hebben, de onderdelen van die beschikking die niet voor actieve openbaarmaking in aanmerking komen, vooraf worden geïdentificeerd. Die onderdelen kunnen dan in de modellen voor dergelijke documenten zodanig worden geoormerkt dat eenvoudig een voor actieve openbaarmaking geschikte versie kan worden vervaardigd. In die gevallen hoeft dus niet te worden gelakt nadat het document is vastgesteld (en binnen twee weken actief openbaar gemaakt moet worden), maar kunnen processen zo worden ingericht dat met een druk op de knop de actief openbaar te maken versie kan worden vervaardigd. Eventuele bedenkingen van een belanghebbende tegen actieve openbaarmaking kunnen voorafgaand aan de vaststelling worden onderzocht en gewogen. Als een besluitvormingsproces op die wijze is ingericht, kost de actieve openbaarmaking veel minder inspanning dan door ABDTOPConsult is ingeschat. De tijd voor het inrichten van die processen voorafgaand aan invoering van de Woo moet de bestuursorganen dan wel worden gegund. Daarin voorziet deze wijzigingswet.

Ten tweede is de omschrijving van de verplicht actief openbaar te maken documenten in artikel 3.3 Woo op verschillende onderdelen verduidelijkt en aangescherpt. Deze wijzigingen worden individueel toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij de wijziging van artikel 3.3 Woo. Ook deze wijzigingen zullen leiden tot een beter uitvoerbare verplichting tot openbaarmaking op die onderdelen.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de verplichte actieve openbaarmaking alleen geldt voor de in artikel 3.3 Woo genoemde documenten. De door ABDTOPConsult aan de actieve openbaarmaking toegerekende kosten gaan uit van de veronderstelling dat de Woo ertoe dwingt om alle niet in artikel 3.3 genoemde documenten op grond van artikel 3.1 Woo eveneens binnen twee weken openbaar te maken. Om dit misverstand weg te nemen, wordt artikel 3.1 in deze wijzigingswet zo geformuleerd dat expliciet wordt gemaakt dat artikel 3.1 niet dwingt tot actieve openbaarmaking in het algemeen. Zie verder de toelichting bij de wijziging van artikel 3.1 Woo.

De initiatiefnemers zijn van oordeel dat artikel 3.1 Woo ten opzichte van artikel 8 Wob geen nieuwe verplichtingen en dus geen aan de Woo toe te rekenen extra kosten meebrengt. De MKBA bevestigt dit. Artikel 8 Wob geeft bestuursorganen de opdracht uit eigen beweging informatie over het beleid te verschaffen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering. Artikel 3.1 Woo geeft bestuursorganen de opdracht om bij de uitvoering van hun taak uit eigen beweging in ieder geval informatie over het beleid voor eenieder openbaar te maken, indien dit zonder onevenredige inspanning of kosten redelijkerwijs mogelijk is, tenzij met de openbaarmaking geen redelijk doel is gediend. Beide artikelen leggen het bestuursorgaan een vergelijkbare verplichting op. Artikel 8 Wob kan daarbij imperatiever worden uitgelegd dan artikel 3.1 Woo, maar dat komt omdat in artikel 3.3 Woo al de belangrijkste documenten zijn genoemd die in het belang van een goede en democratische bestuursvoering verplicht openbaar worden gemaakt. De verplichting uit artikel 8 Wob is in artikel 3.1 Woo niet aangescherpt of verzwaard. In vergelijking met artikel 8 Wob vervult artikel 3.1 Woo een vangnetfunctie naast artikel 3.3 Woo. De extra kosten voor actieve openbaarmaking ten opzichte van de Wob worden in de Woo veroorzaakt door de verplichte actieve openbaarmaking van artikel 3.3. Woo, niet door artikel 3.1 Woo. De MKBA laat zien dat bestuursorganen nu al steeds vaker invulling geven aan de actieve openbaarmaking van artikel 8 Wob. De initiatiefnemers hopen dat deze ontwikkeling zich voortzet.

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 9, p. 4 (MvT novelle n.a.v. advies RvS)

De adviezen van het Tijdelijk adviescollege informatiehuishouding zijn op grond van artikel 3.3, tweede lid, onderdeel e, Woo openbaar. Daarnaast volgt uit de Kaderwet adviescolleges dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de beide Kamers der Staten-Generaal binnen drie maanden na ontvangst van het advies in kennis stelt van zijn standpunt over het advies. Langs die weg kunnen de Kamers controleren of er voldoende voortgang geboekt wordt en zo nodig bijsturen.

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 9, p. 7 (MvT novelle n.a.v. advies RvS)

Ook met de proportionaliteit en subsidiariteit is in de Woo rekening gehouden. Zo zijn in artikel 3.3 Woo van de verplichting tot actieve openbaarmaking uitgesloten de beschikkingen waarbij het belang van openbaarheid niet op voorhand prevaleert boven het belang van de persoonlijke levenssfeer. Bij andere actieve openbaarmaking of bij openbaarmaking op verzoek zal het belang van de persoonlijke levenssfeer moeten worden afgewogen tegen het belang van openbaarheid. Dat zal bij de actieve openbaarmaking van beschikkingen en oordelen over klachten resulteren in documenten waarin de namen van natuurlijke personen zijn doorgehaald of vervangen door neutrale termen als «aanvrager» of «klager», zoals ook bij de publicaties van rechterlijke uitspraken op rechtspraak.nl de namen van natuurlijke personen zijn verwijderd. Omdat de initiatiefnemers zowel de openbaarheid als de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van groot belang achten, is voorzien in een gefaseerde inwerkingtreding van de verplichting tot actieve openbaarmaking, zodat werkprocessen indachtig het adagium «openbaarheid by design» kunnen worden aangepast, resulterend in twee versies van een document, een versie die is bedoeld voor de geadresseerde en het archief van het bestuursorgaan en een openbare versie waarin de namen zijn vervangen door een neutrale term als «aanvrager» of «klager». Bij verzoeken om informatie onder de Wob is de uitzonderingsgrond voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer een van de meest toegepaste uitzonderingsgronden. De initiatiefnemers verwachten dat onder de Woo, die op dat punt gelijkluidend is aan de Wob, de persoonlijke levenssfeer adequaat zal worden beschermd. De opmerkingen van de AP over het begrip «instemming» hebben geleid tot een aanpassing van artikel 5.1, tweede lid, onderdeel e, Woo. In de artikelsgewijze toelichting bij de wijziging van artikel 5.5 Woo wordt uitgebreid ingegaan op de verhouding van dat artikel met de AVG. Ook bij de toepassing van de artikelen 5.6 en 5.7 dient een bestuursorgaan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in ogenschouw te nemen, hetgeen kan leiden tot weigering van het verzoek of het verbinden van op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer gerichte voorwaarden aan het verlenen van de toegang tot informatie.

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 9, p. 8-9 (MvT novelle n.a.v. advies RvS)

  1. Overgangsrecht en inwerkingtreding

In de Woo is nu bepaald dat de wet, met uitzondering van de bepalingen voor het register, in werking treedt na zes maanden na publicatie in het Staatsblad. Deze inwerkingtredingsbepaling wordt vervangen door een inwerkingtreding bij koninklijk besluit, mede om een gefaseerde invoering van de verplichting tot actieve openbaarmaking van categorieën informatie (artikel 3.3 Woo) mogelijk te maken (zie papagraaf 2.1).

Het inwerkingtredingsmoment geldt voor de gehele wet. Voor artikel 3.3 Woo kan echter per onderdeel een andere inwerkingtredingsdatum worden vastgesteld. Daarmee kan de regering dat onderdeel in werking laten treden zodra de betreffende bestuursorganen de wettelijke verplichtingen kunnen waarmaken. Het is ook mogelijk om een onderdeel in werking te laten treden en gelijktijdig voor bepaalde bestuursorganen bij ministeriële regeling een tijdelijke uitzondering te creëren. Op die manier kan een openbaarmakingsverplichting bijvoorbeeld voor het Rijk worden ingevoerd terwijl voor decentrale overheden de inwerkingtreding zal volgen op het voor hen eerste passende moment. Het opnemen van het meerjarenplan en het adviescollege dragen bij aan het bespoedigen van de volledige implementatie van de actieve openbaarmaking, zodat de overgangstermijn zo kort mogelijk is.

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 9, p. 15 (MvT novelle n.a.v. advies RvS)

Memorie van Toelichting novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 9) – artikelsgewijze toelichting

Onderdeel I (artikel 3.3 Woo)

Artikel 3.3, eerste en tweede lid, zijn naar aanleiding van overleg in het kader de uitvoeringstoetsen bij de centrale en decentrale overheden aangevuld en opnieuw vastgesteld. Dat biedt de mogelijkheid om ook bij de ongewijzigde onderdelen de toelichting te verduidelijken. In het eerste en tweede lid zijn de categorieën documenten opgesomd die een bestuursorgaan verplicht openbaar moet maken. In het eerste lid is sprake van ongeclausuleerde openbaarmaking, dat wil zeggen dat de uitzonderingsgronden van de artikelen 5.1 en 5.2 niet van toepassing zijn. In het tweede lid kan de openbaarmaking worden beperkt door de toepassing van de uitzonderingsgronden van de artikelen 5.1 en 5.2 Woo.

Artikel 3.3, eerste lid

Artikel 3.3, eerste lid, bevat informatie die altijd, zonder belangafweging, actief openbaar moet zijn. Deels worden de in het eerste lid genoemde documenten reeds actief openbaar gemaakt bij bekendmaking. Wegens het belang van de openbaarheid van dergelijke besluiten horen ze in artikel 3.3, eerste lid, thuis. Waar nodig wordt de bestaande actieve openbaarmaking aangevuld.

Artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a

In artikel 3.3, eerste lid, Woo wordt onderdeel a gesplitst in twee onderdelen (a en c).

Het huidige onderdeel a betreft de actieve openbaarmaking van wetten en andere algemeen verbindende voorschriften, alsmede de ontwerpen waarover extern advies is gevraagd. De wetten en andere algemeen verbindende voorschriften worden reeds actief openbaar gemaakt; bij de versies waarover advies wordt gevraagd is dat nog niet standaard.

Artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b

Onderdeel b heeft betrekking op besluiten van algemene strekking die geen algemeen verbindende voorschriften zijn.

Artikel 3.3, eerste lid, onderdeel c

In het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel was de verplichting om adviesversies van wetsvoorstellen en ontwerpen van andere algemeen verbindende voorstellen openbaar te maken inbegrepen in de verplichting tot openbaarmaking van die algemeen verbindende voorschriften. Door de verplichting tot openbaarmaking van de adviesversies onder te brengen in een zelfstandig onderdeel (het nieuwe onderdeel c), wordt het mogelijk om dit onderdeel op een zelfstandig tijdstip in te voeren. In het nieuwe onderdeel c is tevens toegevoegd het ontwerp van een ander besluit van algemene strekking waarover extern advies wordt gevraagd. In veel gevallen wordt aan deze verplichting door de centrale overheid reeds invulling gegeven door op internet 31 een adviesversie openbaar te maken. Na inwerkingtreding van de Woo zal de openbaarmaking van een wetsvoorstel dat voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State wordt voorgelegd niet meer zijn gebaseerd op artikel 26 van de Wet op de Raad van State, dat met de Woo komt te vervallen, maar op deze bepaling.

Ter verduidelijking is aan het onderdeel toegevoegd dat de openbaarmaking van het ontwerp vergezeld gaat van de openbaarmaking van de adviesaanvraag. De verwijzing naar de adviesaanvraag in artikel 3.3, tweede lid, onderdeel e, is daarom geschrapt voor zover het de advisering over ontwerpen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, betreft. Op deze manier is duidelijker dat het bestuursorgaan dat om advies vraagt verantwoordelijk is voor de openbaarmaking van de adviesaanvraag. Indien in de consultatiefase van een wetsvoorstel of besluit van algemene strekking met een gelijkluidend verzoek advies wordt gevraagd aan verschillende externe partijen, kan voor de openbaarmaking van die adviesvraag worden volstaan met de tekst van dat verzoek en een verzendlijst.

Het oude onderdeel c betreft de ongeclausuleerde actieve openbaarmaking van emissiegegevens. Dit onderdeel is in deze vorm niet uitvoerbaar, nu emissiegegevens in verschillende vormen in documenten kunnen zijn vastgelegd. Het kan gaan om rapporten of onderzoeken, maar ook om onderdelen van een vergunning of een vergunningaanvraag. In een aantal gevallen geldt reeds een actieve openbaarmakingsverplichting, zoals voor de milieueffectrapportages in de artikelen 7.27, 7.29 en 7.30 van de Wet milieubeheer. Daarnaast worden veel emissiegegevens openbaar gemaakt bij de toepassing van afdeling 3.4 Awb bij het ter inzage leggen van stukken ten behoeve van inspraak bij de voorbereiding van een besluit. Beschikkingen waarin emissiegegevens zijn opgenomen, worden openbaar op grond van artikel 3.3, tweede lid, onderdeel k, Woo. Andere besluiten dan beschikkingen worden openbaar bij hun bekendmaking, aangezien bekendmaking een voorwaarde is voor de inwerkingtreding van dergelijke besluiten. In plaats van de verplichte actieve openbaarmaking van emissiegegevens is aan artikel 5.1 een bepaling toegevoegd op grond waarvan de openbaarheid van emissiegegevens niet kan worden geweigerd. Zie verder de toelichting bij het nieuwe artikel 5.1, zesde lid, Woo.

Artikel 3.3, eerste lid, onderdelen d en e

Op grond van onderdeel d maakt een bestuursorgaan actief openbaar hoe het is ingericht en welke onderdelen met welke taken zijn belast. Aan deze verplichting kan bijvoorbeeld worden voldaan door publicatie van een organogram waarin per onderdeel de taken en bevoegdheden zijn vermeld. Dit onderdeel verplicht niet tot het openbaar maken van mandaatbesluiten, omdat deze al op grond van artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, Woo openbaar worden gemaakt bij hun bekendmaking. Die bekendmaking is geregeld in artikel 3:42 Awb. Voor bestuursorganen van de centrale overheid is dat de Staatscourant, voor andere bestuursorganen een huis-aan-huisblad of andere geschikte wijze.32 In onderdeel e is geregeld dat de bereikbaarheid van de organisatieonderdelen actief openbaar wordt gemaakt. Het betreft dan bijvoorbeeld het bezoekadres (en de wijze waarop voor een bezoek een afspraak kan worden gemaakt), het telefonisch doorkiesnummer en de wijze waarop het organisatieonderdeel elektronisch bereikbaar is. Ook wordt aangegeven hoe een verzoek om informatie als bedoeld in artikel 4.1 Woo kan worden ingediend. Daar hoort ook bij de bereikbaarheid van de contactfunctionaris van artikel 4.7 Woo.

Artikel 3.3, tweede lid

De in artikel 3.3, tweede lid, opgenomen documenten betreffen informatie die in beginsel actief openbaar gemaakt moet worden. Denkbaar is dat onderdelen wegens een van de uitzonderingen in artikel 5.1 niet openbaar kan worden. Dat betreft met name de persoonsgegevens in de beschikkingen onder k en de oordelen onder l. Actieve openbaarmaking wordt in die gevallen vergemakkelijkt als bij het opstellen van deze documenten de niet openbaar te maken gegevens reeds als zodanig worden gemarkeerd, dat deze bij openbaarmaking eenvoudig kunnen worden verwijderd. De overige in het tweede lid genoemde documenten zullen in het algemeen zonder bezwaar actief openbaar gemaakt kunnen worden. In de omschrijving is rekening gehouden met mogelijke gevoeligheden, zodat in die gevallen geen verplichting tot actieve openbaarmaking geldt. In het vijfde lid zijn bovendien nog bepalingen opgenomen die de termijn van openbaarmaking verlengen.

Artikel 3.3, tweede lid, onderdeel a

Artikel 3.3, tweede lid, onderdeel a, Woo ziet op de openbaarmaking van de door de volksvertegenwoordiging ontvangen documenten. In dit onderdeel is de omschrijving op twee punten aangepast. Dit onderdeel heeft betrekking op de actieve openbaarmaking van bij de Staten-Generaal, provinciale staten, de gemeenteraad en de algemene besturen van waterschappen ingekomen stukken. De term «ingekomen stukken» wordt vervangen door «ter behandeling ingekomen stukken», zodat post die geen aanleiding geeft tot behandeling, zoals reclamefolders, niet openbaar gemaakt hoeft te worden. Daarnaast worden de ingekomen stukken die betrekking hebben op individuele gevallen van de verplichte openbaarmaking uitgesloten. Met «individuele gevallen» wordt gedoeld op aangelegenheden die betrekking hebben op een bepaalde natuurlijke persoon of organisatie die onder de aandacht van de volksvertegenwoordiging worden gebracht. Deze zouden in de meeste gevallen niet actief openbaar gemaakt worden wegens de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, maar dat vergt een afweging en op grond van artikel 3.3, zevende lid, Woo zou van de beslissing om een ingekomen stuk wegens de bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet openbaar te maken, mededeling moeten worden gedaan. Met de aanscherping komen die afweging en die mededeling te vervallen. Tevens is aan onderdeel a toegevoegd de uitzondering van onderdeel b, betreffende stukken die betrekking hebben op door de regering vertrouwelijk aan de Staten-Generaal verstrekte informatie. Hiermee wordt voorkomen dat de uitgezonderde vertrouwelijke vergaderstukken bij ontvangst al openbaar moeten worden gemaakt. De verplichting tot openbaarmaking geldt evenmin, indien de in de bijlage bij artikel 8.8 Woo opgenomen artikelen uit de Wet op de parlementaire enquête 2008 van toepassing zijn.

Artikel 3.3, tweede lid, onderdeel b

Dit onderdeel ziet op de vergaderstukken en verslagen van de Staten-Generaal. Deze zijn openbaar, tenzij zij betrekking hebben op door de regering vertrouwelijk aan de Staten-Generaal verstrekte informatie. De verplichting tot openbaarmaking geldt evenmin, indien de in de bijlage bij artikel 8.8 Woo opgenomen artikelen uit de Wet op de parlementaire enquête 2008 van toepassing zijn. Voor dit onderdeel geldt dat de openbaarmaking geschiedt gelijktijdig met de verspreiding onder de deelnemers van de vergadering.

Artikel 3.3, tweede lid, onderdeel c

Dit onderdeel is het equivalent van onderdeel b voor de decentrale overheden. Voor dit onderdeel geldt dat de openbaarmaking geschiedt gelijktijdig met de verspreiding onder de deelnemers van de vergadering. Zolang op de documenten een geheimhoudingsplicht rust op grond van de in de bijlage bij artikel 8.8 Woo opgenomen artikelen uit de Gemeentewet, de Provinciewet of de Waterschapswet, geldt niet de verplichting tot actieve openbaarmaking.

Artikel 3.3, tweede lid, onderdeel d

Dit onderdeel ziet op de agenda’s en besluitenlijsten van de ministerraad, gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders en het dagelijks bestuur van een waterschap. Het betreft hier een omschrijving van de te bespreken onderwerpen en (voor de besluitenlijst) de genomen beslissingen. Het onderdeel voorziet niet in een verplichting tot openbaarmaking van de geagendeerde of vastgestelde stukken.

Artikel 3.3, tweede lid, onderdeel e

Het onderdeel e ziet op de openbaarmaking van adviezen en adviesaanvragen. Dit onderdeel is ter verduidelijking opnieuw geformuleerd.

In onderdeel e wordt ten eerste de verplichte actieve openbaarmaking van adviezen over ontwerpen van wetten, andere algemeen verbindende voorschriften en overige besluiten van algemene strekking geregeld (onder 1°). De openbaarmaking van het ontwerp en de daarbij behorende adviesaanvraag is reeds geregeld in het eerste lid, onderdeel c. Onderhavig onderdeel ziet op de openbaarmaking van de op deze ontwerpen betrekking hebbende adviezen. Een onderscheid wordt hierbij gemaakt tussen de adviezen van adviescolleges en -commissies enerzijds en de adviezen van andere externe partijen anderzijds. Voor wat betreft de laatste categorie beperkt de verplichte openbaarmaking zich tot de adviezen van externe partijen die uitdrukkelijk verzocht zijn om te adviseren over het ontwerp. Het gaat dan bijvoorbeeld om adviezen van de VNG, het IPO, de UvW of andere (vertegenwoordigers van) belanghebbenden. Dergelijke belanghebbenden zijn externe partijen die regelmatig geconsulteerd worden in het kader van voorgenomen regelgeving, maar die zelf niet onder de reikwijdte van de Woo vallen. Gelet op het belang dat gediend is met de openbaarmaking van deze adviezen regelt het aangescherpte onderdeel e dat ook deze adviezen openbaar worden gemaakt. De openbaarmaking geschiedt ingevolge het nieuwe artikel 3.3, zesde lid, Woo door het bestuursorgaan dat het advies heeft ontvangen. Overigens is de openbaarmaking van dergelijke adviezen in veel gevallen reeds bestaande praktijk.

Zoals ook is toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag bij de Woo gaat een algemene actieve openbaarmakingsplicht die ook zou zien op (ongevraagde) adviezen van lobbyisten of individuele burgers naar het oordeel van de initiatiefnemers te ver.33 Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan externe partijen die niet uitdrukkelijk zijn geconsulteerd maar wel op eigen initiatief, bijvoorbeeld via www.internetconsultatie.nl, een advies kenbaar maken aan het adviesvragend bestuursorgaan. In die gevallen kan de adviserende externe partij er zelf voor kiezen om het advies al dan niet openbaar te maken.

Voor wat betreft adviescolleges en -commissies regelt onderdeel e zowel de openbaarmaking van adviezen over ontwerpen van wetten, andere algemeen verbindende voorschriften en overige besluiten van algemene strekking (onder 1°) als adviesaanvragen en adviezen over andere onderwerpen (onder 2°). Hier is reeds in voorzien in het voorstel van wet zoals dat aanhangig is bij de Eerste Kamer, echter is gebleken dat verduidelijking noodzakelijk was ten aanzien van de vraag of de verplichting rust op het adviesvragend bestuursorgaan of het adviserend adviescollege of -commissie. In samenhang met de wijziging in het nieuwe artikel 3.3, zesde lid, Woo is nu verduidelijkt dat de openbaarmaking van de adviesaanvraag geschiedt door het adviesvragend bestuursorgaan en de openbaarmaking van het advies door het adviserend adviescollege of -commissie zelf, behoudens de uitzonderingen die zijn opgenomen in het vijfde lid, onderdelen a en b. Voor een nadere toelichting op die uitzonderingen wordt verwezen naar de toelichting bij die onderdelen.

Het gaat hierbij in ieder geval om adviezen van colleges waarop de Kaderwet adviescolleges van toepassing is, maar ook bijvoorbeeld om adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State. Het betreft ook adviezen van tijdelijke commissies die bij ministerieel besluit of besluit van een ander bestuursorgaan zijn ingesteld, zoals bijvoorbeeld het tijdelijk Bureau ICT-toetsing (BIT).34

Een nieuw element is voorts dat van de verplichte actieve openbaarmaking worden uitgesloten de adviezen van adviescolleges en -commissies die betrekking hebben op individuele gevallen. Deze inperking heeft betrekking op bezwaarcommissies, commissies in de sfeer van personeelszaken of andere onderwerpen waarbij de advisering gaat over een individuele natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Artikel 3.3, tweede lid, onderdeel f

Dit onderdeel betreft convenanten. Uit de het overleg in het kader van uitvoeringstoetsen kwam de vraag op wat het verschil is tussen de definitie in de Aanwijzingen voor convenanten en de omschrijving van de Woo. De initiatiefnemers hebben geen verschil beoogd. Met een convenant wordt gedoeld op een convenant in de zin van de Aanwijzingen voor convenanten:

2.Onder convenant wordt in deze aanwijzingen verstaan:

  1. een schriftelijke en door partijen ondertekende afspraak of een samenstel van zulke afspraken, hoe ook genoemd,
  2. van de centrale overheid, met één of meer wederpartijen,
  3. die betrekking of mede betrekking heeft op de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden,
  4. of anderszins gericht of mede gericht is op het voorbereiden dan wel realiseren van rijksoverheidsbeleid.

Omdat de reikwijdte van de Woo verder strekt dan de centrale overheid moet deze definitie gelezen worden als: een schriftelijke en door partijen ondertekende afspraak of een samenstel van zulke afspraken, hoe ook genoemd, van een bestuursorgaan met één of meer wederpartijen, die betrekking of mede betrekking heeft op de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden, of anderszins gericht of mede gericht is op het voorbereiden dan wel realiseren van overheidsbeleid. Afspraken binnen de centrale overheid zijn geen convenanten. Afspraken tussen de centrale overheid met uitsluitend andere publiekrechtelijke wederpartijen kunnen een convenant zijn. Niet alles wat in de praktijk een convenant wordt genoemd voldoet aan deze definitie. Een stuk dat niet aan deze definitie voldoet is geen convenant in de zin van de Woo, ook al staat er convenant op. Uitgaande van deze uitleg kan in de Woo worden volstaan met de term convenanten. De aanvulling «beleidsovereenkomsten en andere soortgelijke afspreken tussen een bestuursorgaan met een of meer wederpartijen» voegt aan die definitie niets toe en kan daarom worden geschrapt. Het gaat niet om werkinstructies of interdepartementale of interbestuurlijke (werk)afspraken over bijvoorbeeld gegevensuitwisselingen. Het gaat evenmin om overeenkomsten die ook tussen burgers onderling kunnen worden gesloten, zoals koop- of huurovereenkomsten. Namens de overheid kunnen partij zijn een bestuursorgaan, maar ook de rechtspersoon waarvan een bestuursorgaan onderdeel uitmaakt. Een afspraak tussen een bestuursorgaan en een burger (of bedrijf) over de wijze waarop een geconstateerde overtreding wordt hersteld (en er gedurende die herstelperiode geen sanctie wordt opgelegd) of een andere individuele aangelegenheid is geen convenant. Een afspraak van een bestuursorgaan met een brancheorganisatie weer wel.

Artikel 3.3, tweede lid, onderdeel g

Tussen artikel 3.3, tweede lid, onderdelen g en j, is de afbakening verschoven. Onderdeel g is beperkt tot de jaarplannen (waaronder begrotingen) en jaarverslagen van bestuursorganen. De evaluaties en andere documenten die in onderdeel g werden genoemd, zijn verplaatst naar onderdeel j. Het gaat bij onderdeel g om informatie op het niveau van het bestuursorgaan. Ook onderdelen als directies en afdelingen binnen een bestuursorgaan maken wel jaarplannen, maar het belang van dergelijke documenten is niet zodanig dat actieve openbaarmaking van dergelijke documenten moet worden voorgeschreven.

Artikel 3.3, tweede lid, onderdeel h

In artikel 3.3, tweede lid, onderdeel h, Woo, zoals die bepaling luidt in het voorstel zoals dat bij de Eerste Kamer aanhangig is, wordt bepaald dat beslissingen over uitgaven hoger dan € 250.000,- actief openbaar gemaakt worden. Hiermee werd gedoeld op zowel privaatrechtelijke uitgaven (inkoop van goederen of diensten) als publiekrechtelijke uitgaven. Op de privaatrechtelijke uitgaven is echter de Aanbestedingswet 2012 van toepassing. Deze wet kent een eigen uitputtend openbaarmakingsregime, dat op grond van artikel 8.8 Woo voorgaat op de Woo, zodat de openbaarmakingsplicht van artikel 3.3 niet van toepassing is. De gedachte daarbij is dat het aanbestedingstraject op zichzelf transparant moet zijn, maar dat de uiteindelijk overeengekomen prijs uit concurrentieoverwegingen niet openbaar mag zijn. Blijft over publiekrechtelijke uitgaven. Deze uitgaven zijn meestal gebaseerd op subsidiebeschikkingen. Beschikkingen worden in beginsel actief openbaar gemaakt, tenzij deze in artikel 3.3, tweede lid, onderdeel k, Woo zijn uitgezonderd. Dat is in onderdeel k gebeurd voor subsidies aan natuurlijke personen, nu in de meeste gevallen het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

In onderdeel h wordt aanvullend het volgende geregeld. Bij het overleg in het kader van de uitvoeringstoets is gebleken dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken ook subsidies verstrekt in de vorm van overeenkomsten, waarbij in artikel 4 van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken de bepalingen over subsidies uit de Awb buiten toepassing zijn verklaard. Deze subsidies zouden net als andere subsidies die niet aan natuurlijke personen worden verstrekt, actief openbaar gemaakt moeten worden.35 Onderdeel h is hieraan aangepast en ziet uitsluitend op subsidies die niet in de vorm van een beschikking worden gegeven, maar waarvoor een overeenkomst wordt gesloten. Deze komen alleen voor bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, nu voor andere bestuursorganen geen uitzondering geldt van de verplichting op grond van de Awb om een subsidie bij beschikking te verlenen. Onder subsidie wordt hier hetzelfde verstaan als in artikel 4:21, eerste lid, Awb, te weten «de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten». Het enige verschil is dat deze dan met een overeenkomst wordt verstrekt.

Artikel 3.3, tweede lid, onderdeel i

Dit onderdeel betreft de huidige Wob-verzoeken, straks de verzoeken op grond van artikel 4.1 Woo. De beschikkingen naar aanleiding van deze verzoeken, alsmede het verzoek en de verstrekte documenten worden actief openbaar gemaakt. Het vijfde lid, onderdeel e, Woo bepaalt dat de openbaarmaking van het verzoek kan worden gecombineerd met de openbaarmaking van de beschikking op dat verzoek. Niet openbaar hoeft te worden gemaakt (de afdoening van) een mondeling verzoek dat niet schriftelijk wordt afgedaan. De verplichting tot actieve openbaarmaking geldt niet voor informatie die wordt verstrekt op grond van de artikelen 5.5, 5,6 en 5.7 Woo.

Artikel 3.3, tweede lid, onderdeel j

In onderdeel j is de term «documenten» vervangen door «onderzoeken» om duidelijker te maken waar het bij dit onderdeel om te doen is. Het gaat daarbij om de uitkomsten van het onderzoek, niet om de onderliggende stukken. Daarnaast is het onderdeel gesplitst in twee typen onderzoeken, te weten onderzoeken naar het functioneren van de eigen organisatie en onderzoeken ter voorbereiding of evaluatie van beleid of uitvoering. Een recent voorbeeld betreft het onderzoek naar de Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Een ander voorbeeld van een openbaar te maken onderzoek is een medewerkertevredenheidsonderzoek van het bestuursorgaan. Daarbij hoeven niet alle resultaten per organisatieonderdeel van dat bestuursorgaan actief openbaar gemaakt te worden. Bij het actief openbaar maken van een onderzoek naar het eigen functioneren zal een bestuursorgaan niet alleen moeten afwegen of een uitzonderingsgrond van toepassing is, maar zal van het bestuursorgaan worden verwacht dat het ook inhoudelijk reageert op het onderzoek. Door deze categorie onderzoeken apart te benoemen kan in het vijfde lid een ruimere termijn voor de openbaarmaking worden vastgesteld, waardoor een bestuursorgaan meer tijd heeft om ook die inhoudelijke reactie te geven. In de tweede categorie onderzoeken hebben tevens de evaluaties een plaats gevonden die aanvankelijk in onderdeel g waren ondergebracht.

Uit de MKBA is gebleken dat de term «onderzoeken» nog steeds heel breed kan worden uitgelegd. Met name bij onderzoek in het kader van uitvoering zijn grote aantallen gevonden van onderzoeken die deel uitmaken van het primaire proces van de uitvoering. De initiatiefnemers hebben het oog op interne of externe onderzoeken die gaan over het beleid of de organisatie van de uitvoering. Kenmerk van dergelijke onderzoeken is dat zij buiten de lijn of de normale stafadvisering plaatsvinden. Het primaire proces van een uitvoeringsorganisatie is daarbij slechts van belang, voor zover onderzoek wordt gedaan over de uitvoering, zoals een uitvoeringstoets of een evaluatie, niet als het onderzoek onderdeel vormt van die uitvoering. De verplichte actieve openbaarmaking ziet dus niet op een uitzoekklus in opdracht van het afdelingshoofd, niet op gebruikelijke interne controles of juridische adviezen en niet op onderzoeken die deel uitmaken van het normale uitvoeringsproces (zoals bodemonderzoeken of metingen in het kader van stadsontwikkeling, die overigens vaak al op grond van afdeling 3.4 Awb in samenhang met een vergunningaanvraag ter inzage worden gelegd). Wel bijvoorbeeld de onderzoeken van de Auditdienst Rijk of een andere interne auditdienst (of een vergelijkbaar onderzoek dat door een externe partij wordt verricht) naar bijvoorbeeld kwaliteit en werkwijze. Zo zijn onderzoeken van de Dienst Uitvoering Onderwijs naar de bekostiging van individuele scholen geen onderzoek in de zin van artikel 3.3, tweede lid, onderdeel j, Woo, maar een niet op handhaving van individuele gevallen gericht algemeen onderzoek naar de naleving van bekostigingsregels door scholen moet wel actief openbaar gemaakt worden. De initiatiefnemers gaan er, gelet op de onderzoeken die reeds openbaar worden gemaakt, vanuit dat in de onderzoeken die zij op het oog hebben, weinig tot geen uitzonderingsgronden van toepassing zijn, zodat deze onderzoeken in de meeste gevallen behoren tot de categorie eenvoudig openbaar te maken.

De initiatiefnemers hebben dit onderdeel j naar aanleiding van de MKBA nader aangescherpt om buiten twijfel te stellen dat de verplichte actieve openbaarmaking minder ver strekt dan in de MKBA is aangenomen. In artikel 3.3, tweede lid, onderdeel j, sub 1, wordt met de term «de wijze van functioneren» aangegeven dat het onderzoek betreft dat ziet op het feitelijk functioneren in het verleden en niet een onderzoek naar mogelijke veranderingen, bijvoorbeeld in het kader van een reorganisatie, waaruit vervolgens nog gekozen moet worden. In artikel 3.3, tweede lid, onderdeel j, wordt subonderdeel 2, zo geformuleerd dat duidelijk wordt dat de woorden «voorbereiding en evaluatie» ook op de uitvoering, de naleving en handhaving van het beleid betrekking hebben. Daarmee wordt aangegeven dat de actieve openbaarmaking ziet op onderzoeken over de uitvoering of de handhaving, niet op onderzoeken die worden verricht in het kader van de uitvoering of de handhaving, zoals onderzoeken in het kader van stadsontwikkeling of een inspectiebezoek. Daarbij moet het begrip «evaluatie» zo worden uitgelegd dat niet alleen formele evaluatieonderzoeken worden bedoeld, maar ook andere onderzoeken die een, individuele gevallen overstijgend, algemeen beeld geven van het beleid of de uitvoering.

Artikel 3.3, tweede lid, onderdeel k

Artikel 3.3, tweede lid, onderdeel k, betreft de actief openbaar te maken beschikkingen. Onder dit begrip wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1:3, tweede lid, Awb, te weten «een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan». Ook de beslissing op bezwaar is een beschikking, waarop de in dit onderdeel genoemde uitzonderingen eveneens van toepassing zijn. Andere typen beschikkingen, zoals een beschikking van een rechter, vallen niet onder de verplichting tot openbaarmaking. De verplichting tot openbaarmaking ziet enkel op de beschikking, niet op de aanvraag of andere onderdelen van het onderliggende dossier. Onderdeel van de beschikking kan onder omstandigheden een bijlage zijn als daarin de reikwijdte van de beschikking nader wordt geduid (bijvoorbeeld met een kaart of met aan de vergunning verbonden voorwaarden). De openbaarmaking van andere onderdelen uit het dossier kan wel voortvloeien uit andere wettelijke verplichtingen, zoals de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb. Van de verplichting tot actieve openbaarmaking is een aantal typen beschikkingen uitgezonderd, omdat op voorhand vaststaat dat deze in verband met de uitzonderingen van artikel 5.1 Woo niet openbaar kunnen worden gemaakt of in een enkel geval omdat de kosten niet opwegen tegen het belang van de openbaarheid. In de meeste gevallen zullen de overgebleven beschikkingen geanonimiseerd openbaar gemaakt worden. Afhankelijk van het type beschikking zal moeten worden afgewogen welk persoonsgegeven niet openbaar gemaakt wordt. Deze afweging, gebaseerd op artikel 5.1, tweede lid, onderdeel e, Woo, kan ten algemene worden gemaakt en worden ingebouwd in het werkproces van de betreffende beschikking, zodat die afweging niet bij iedere beschikking apart hoeft te worden gemaakt, hetgeen tijdrovend kan zijn. Zo zal bij een bouwvergunning het adres waarop de vergunning betrekking heeft, openbaar gemaakt moeten worden, ook als de aanvrager toevallig op dat adres woont. Overigens wordt bij bouwvergunningen het adres reeds openbaar gemaakt om omwonenden de gelegenheid tot inspraak en rechtsbescherming te bieden. De opmerkingen uit de impactanalyse en het overleg in het kader van de uitvoeringstoetsen zijn verwerkt door de opsomming van deze uitzonderingen te verduidelijken en hieraan enige onderdelen toe te voegen, waarmee het risico van een niet-uitputtende opsomming is weggenomen. Overigens betekent een uitzondering van de verplichting tot openbaarmaking niet automatisch dat bij een verzoek om informatie een in artikel 3.3 uitgezonderd document automatisch wordt geweigerd. Hiervoor is nodig een toets van het document waarom wordt verzocht aan de uitzonderingsgronden van artikel 5.1 en 5.2 Woo.

Beschikkingen inzake de uitvoering van regels inzake belastingen, heffingen, leges en vergelijkbare betalingsverplichtingen

Beschikkingen inzake belastingen, heffingen, leges en vergelijkbare betalingsverplichtingen worden uitgezonderd van de verplichting tot actieve openbaarmaking. De meeste beschikkingen van de Belastingdienst zijn al uitgezonderd, omdat artikel 67 van de Awr op de bijlage van artikel 8.8 Woo staat. Maar ook beschikkingen inzake andere belastingen of van de douane vallen onder deze uitzondering. In het algemeen zullen dergelijke beschikkingen de persoonlijke levenssfeer raken of betrekking hebben op concurrentiegevoelige gegevens. Hetzelfde geldt voor heffingen. Bij leges moet onderscheid worden gemaakt tussen beschikkingen die alleen betrekking hebben op de heffing van leges en beschikkingen die primair zien op iets anders, maar waarvoor tevens leges in rekening worden gebracht. De eerste categorie valt onder de uitzondering, omdat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de kosten voor actieve openbaarmaking. De tweede categorie volgt de regels die gelden voor het primaire onderdeel en moet in beginsel worden openbaar gemaakt, tenzij ook dat primaire deel is uitgezonderd in artikel 3.3, eerste of tweede lid, Woo. De aard van het opleggen van leges is niet zodanig dat het opleggen van leges uit de openbaar te maken beschikking moet worden geschrapt.

Beschikkingen inzake sociale verzekeringen, sociale voorzieningen en zorg

Het subonderdeel «sociale verzekeringen» wordt aangevuld met «sociale voorzieningen en zorg». Hiermee wordt buiten twijfel gesteld dat ook beschikkingen betreffende niet-financiële voorzieningen of voorzieningen die niet uit een verzekering worden vergoed, niet actief openbaar worden gemaakt. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer staat hieraan in de meeste gevallen in de weg. Bij sociale verzekeringen valt te denken aan de Ziektewet, en dan niet alleen de beschikkingen waarbij een uitkering wordt toegekend, maar bijvoorbeeld ook een reiskostenvergoeding als bedoeld in 37, tweede lid, Ziektewet. Bij sociale voorzieningen valt daarbij te denken aan een persoonsgebonden budget (inclusief de betalingsbeschikkingen van de Sociale verzekeringsbank) of een andere voorziening op grond van de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of de Jeugdwet. Overigens zijn beschikkingen waarop artikel 74 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen van toepassing is, reeds uitgezonderd, omdat dat artikel is toegevoegd aan de bijlage bij artikel 8.8 Woo.

Beschikkingen inzake financiële bijstand, rechtsbijstand, schuldhulpverlening, toeslagen of studiefinanciering

Deze uitzondering betreft beschikkingen die te maken hebben met ondersteuning bij een ontoereikende inkomenspositie. Hierbij zal de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de meeste gevallen in de weg staan aan (actieve) openbaarmaking. Onder beschikkingen inzake rechtsbijstand worden ook beschikkingen inzake mediation als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand begrepen. Overigens zijn beschikkingen waarop artikel 65 van de Participatiewet van toepassing is, reeds uitgezonderd, omdat dat artikel is toegevoegd aan de bijlage bij artikel 8.8 Woo.

Beschikkingen van een officier van justitie

Deze beschikkingen worden, voor zover niet al een van de Woo afwijkend regime van toepassing is, uitgezonderd.

Beschikkingen houdende de oplegging van een bestuurlijke bestraffende sanctie

De term «bestuurlijke strafsanctie» is aangepast aan de omschrijving in artikel 5:2, eerste lid, onderdeel c, Awb. Het gaat dan om boetes en andere sancties die beogen te straffen (leed toe te voegen) en niet primair tot doel hebben het beëindigen van een overtreding (zoals een last onder bestuursdwang, een last onder dwangsom, of een schorsing of intrekking van een vergunning). Ook de verkeersboetes van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften vallen onder deze uitzondering. Het element straf maakt dat een algemene verplichting tot openbaarmaking in veel gevallen onevenredig bezwarend is. Er zijn ook complicaties bij eventueel bezwaar en beroep tegen het opleggen van dergelijke sancties. Het verdient daarom de voorkeur dat de bijzondere wetgever bepaalt in welke gevallen actieve openbaarmaking is aangewezen. De uitzondering in de Woo laat dan ook onverlet dat in andere wetten de actieve openbaarmaking van bestraffende sancties kan zijn voorgeschreven. Zo is met de Wet aanpak schijnconstructies voor een aantal wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Wet arbeid vreemdelingen, de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs) een regime in het leven geroepen, op grond waarvan de Inspectie SZW een lijst publiceert van bedrijven die door de inspecteurs bezocht zijn. Op deze lijst wordt van alle bezochte bedrijven aangegeven of ze wel of geen boete hebben gekregen (en indien wel: welke wettelijke bepalingen ze hebben overtreden). Daarmee wordt beoogd de naleving van deze wetten te bevorderen: het aantal overtredingen zal verminderen omdat bedrijven meer zullen doen om openbaarmaking van overtredingen te voorkomen. Het eigen openbaarmakingsregime voor deze wetten maakt dat meer maatwerk mogelijk is om tot een effectieve handhavingsstrategie te komen.

Beschikkingen houdende de oplegging van een bestuurlijke herstelsanctie die geen betrekking heeft op het omgevingsrecht, het milieurecht of anderszins betrekking heeft op emissies in het milieu

In de Woo zoals deze thans bij de Eerste Kamer aanhangig is, zijn herstelsancties (in tegenstelling tot de bestraffende sancties) niet uitgezonderd van de actieve openbaarmaking. Dat betekent dat dergelijke sancties in beginsel openbaar zijn. Bij het overleg in het kader van de uitvoeringstoetsen van de departementen die in de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 2 januari 2019 zijn aangekondigd, is naar voren gekomen dat de openbaarmaking van herstelsancties reeds onderdeel uitmaakt van sommige handhavingsstrategieën, waarbij het standaard openbaar maken van herstelsancties niet altijd effectief wordt geacht. In de bovengenoemde wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is wel de mogelijkheid gecreëerd om herstelsancties openbaar te maken, maar deze mogelijkheid is met het oog op de effectiviteit van de handhavingsstrategie nog niet gebruikt. Ook het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft met het Besluit openbaarmaking toezicht- en uitvoeringsgegevens Gezondheidswet en Jeugdwet, dat 1 februari 2019 in werking is getreden en dat nog zal worden uitgebreid, een eigen regime van openbaarmaking van toezichtgegevens, waaronder beschikkingen tot het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang. Op termijn zullen op grond van dit besluit ook boetebeschikkingen openbaar worden gemaakt.

Voor de indieners is dit reden om de actieve openbaarmaking van herstelsancties te heroverwegen. Dergelijke sancties zouden met name openbaar moeten zijn als milieu-informatie of de leefomgeving in het geding zijn. In andere gevallen kan de afweging tussen het belang van openbaarheid en de belangen van degenen tot wie de herstelsanctie is gericht of van het bestuursorgaan bij het inrichten van een handhavingsstrategie worden overgelaten aan de bijzondere wetgever.

Beschikkingen betreffende de rechtspositie van een ambtenaar, een buitengewoon opsporingsambtenaar, een politieke ambtsdrager of een dienstplichtige

De term «ambtenaar» wordt vervangen door «ambtenaar, buitengewoon opsporingsambtenaar, politieke ambtsdrager en dienstplichtige». Sinds de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren zullen politieke ambtsdragers niet meer kunnen worden aangemerkt als ambtenaren in de zin van artikel 1 van de Ambtenarenwet. Daarom wordt deze categorie hier apart vermeld. Overigens zal het aantal beschikkingen dat de rechtspositie van ambtenaren betreft, na inwerkingtreding van die wet aanzienlijk afnemen. Buitengewoon opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering worden toegevoegd, nu deze niet altijd in dienst zijn van een bestuursorgaan, maar werkzaam zijn in het openbaar vervoer of als boswachter. Te denken valt aan beschikkingen als de akte van opsporingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 10 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar. Ook de dienstplichtige is uitgezonderd van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren. Hoewel geen dienstplichtigen meer worden opgeroepen, bestaat de mogelijkheid daartoe wel. Op 2 oktober 2018 heeft de Eerste Kamer nog een wetsvoorstel aangenomen, waarbij de dienstplicht van toepassing wordt op vrouwen. Met deze toevoeging worden beschikkingen op grond van de Kaderwet dienstplicht en de Wet gewetensbezwaren militaire dienst uitgezonderd van verplichte actieve openbaarmaking.

Beschikkingen inzake de uitvoering van de Rijkswet op het Nederlanderschap, de Paspoortwet, de Vreemdelingenwet 2000 en het toezicht op de naleving en de uitvoering van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PbEU, L77) en Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PbEU L243)

Het subonderdeel betreffende de Vreemdelingenwet 2000 wordt uitgebreid met beschikkingen inzake de Rijkswet Nederlanderschap, de Paspoortwet en beschikkingen ter uitvoering van de Schengengrenscode en de Visumcode. Het betreft beschikkingen waarbij in de meeste gevallen de persoonlijke levenssfeer een groter gewicht heeft dan het belang van de openbaarmaking en dat laatste belang bovendien niet opweegt tegen de kosten van actieve openbaarmaking gelet op de grote aantallen beschikkingen.

Beschikkingen inzake «slots» als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van „slots» op communautaire luchthavens (Pb EG L14)

Uit het overleg in het kader van de uitvoeringstoetsen bleek dat het bestuursorgaan Airport Coordination Netherlands (ACNL) jaarlijks 600.000 zogenoemde «slots» afgeeft aan luchtvaartmaatschappijen om op bepaalde in de «slots» vastgelegde tijdstippen te landen of op te stijgen van de luchthavens Schiphol, Rotterdam-The Hague en Eindhoven. Deze «slots» zijn aangemerkt als beschikking, maar zijn gecodeerd en zijn zonder bijbehorende software onbegrijpelijk. Daarnaast is de vraag of openbaarmaking van deze beschikkingen, indien leesbaar, een hoger doel dient, terwijl door de grote aantallen de kosten van deze openbaarmaking aanzienlijk zijn. Om deze reden worden de «slots» uitgezonderd van de verplichting tot actieve openbaarmaking. Met de term «inzake» wordt bedoeld dat ook gerelateerde beschikkingen zijn uitgezonderd. Te denken valt aan beslissingen over intrekking of ruil.

Beschikkingen die betrekking hebben op persoonsgegevens als bedoeld in artikel 22, eerste lid, artikel 31 of artikel 46 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming

Tevens worden uitgezonderd: beschikkingen die betrekking hebben op bijzondere persoonsgegevens. Veel van dergelijke beschikkingen vallen al onder een van de andere uitzonderingen in dit onderdeel k. Omdat niet vast staat dat de overige categorieën op dit punt uitputtend zijn, is een aparte categorie voor bijzondere persoonsgegevens opgenomen. Voor deze categorie is niet voldoende dat een beschikking bijzondere persoonsgegevens bevat. Het moet gaan om beschikkingen waarvan de persoonsgegevens de kern van de beschikking raken. Een voorbeeld van een beschikking waarin bijzondere persoonsgegevens kunnen voorkomen, maar daar niet de kern van vormen, is een bouwvergunning voor onder meer gehandicaptenvoorzieningen, waarbij de eventuele aanduiding van de persoon voor wie de voorzieningen bestemd zijn, kan worden geanonimiseerd. Dergelijke beschikkingen vallen dan ook niet onder deze uitzonderingscategorie.

De hier uitgezonderde beschikkingen zouden op grond van de uitzonderingsgrond betreffende bijzondere persoonsgegevens (artikel 5.1, eerste lid, onderdelen c en d, Woo) toch niet openbaar gemaakt mogen worden, maar daar is dan een afweging nodig die weer actief openbaar moet worden gemaakt, terwijl dat geen toegevoegde waarde heeft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is niet verwezen naar artikel 5.1, eerste lid, onderdelen c en d, Woo, maar naar de artikelen uit de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna UAVG) die betrekking hebben op de betreffende persoonsgegevens. Artikel 22, eerste lid, ziet op persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken, genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon, gegevens over gezondheid of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid. Artikel 31 UAVG ziet op strafrechtelijke gegevens. Artikel 46 UAVG ziet op persoonlijke identificatienummers zoals het burgerservicenummer. Daarmee hoeft niet te worden onderzocht of de uitzonderingen van de paragrafen 3.1 en 3.2 UAVG (een toestemming om de in artikel 22, eerste lid, of artikel 31 UAVG genoemde persoonsgegevens toch te verwerken) aanleiding vormen om alsnog actief openbaar te maken. Deze uitzonderingen zullen in het algemeen geen grondslag kunnen vormen voor het actief openbaar maken van bijzondere persoonsgegevens. Dan is het niet doelmatig een toets aan die uitzonderingen voor te schrijven.

Beschikkingen inzake de geslachtsnaam, familierechtelijke betrekkingen of het ouderlijk gezag

Eveneens uitgezonderd worden beschikkingen in de familierechtelijke sfeer, zoals de wijziging van de geslachtsnaam van artikel 7 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, beschikkingen op grond van de Jeugdwet (zoals de verklaring van geen bezwaar die de raad voor de kinderbescherming op grond van artikel 5.1 van de Jeugdwet afgeeft ten behoeve van een pleegouder of het besluit van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 6.1.2, vijfde lid, van de Jeugdwet) of beschikkingen op grond van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.

Beschikkingen inzake een wettelijk voorgeschreven onderzoek naar aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon klevende bezwaren

Bij dergelijke beschikkingen speelt bij natuurlijke personen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Ook bij rechtspersonen vergt het belang van de openbaarheid niet dat dergelijke verklaringen altijd actief openbaar worden gemaakt. In sommige gevallen, zoals bij de verklaring omtrent het gedrag (VOG) van de Wet justitiële en strafrechtelijke gegevens geldt reeds een bijzonder regime, zodat op grond van artikel 8.8 Woo de plicht tot actieve openbaarmaking niet van toepassing is. Vaak zullen geen belangen van derden zijn betrokken, zodat ook om die reden geen actieve openbaarmaking is vereist. Maar bij bijvoorbeeld de verklaring van geen bezwaar voor potentiële pleeggezinnen (artikel 5.1, eerste lid, onderdeel d, van de Jeugdwet), de screening van personeelsleden van particuliere beveiligingsorganisaties of recherchebureaus of van bedrijven die meedoen aan een aanbesteding (artikel 4.5 van de Aanbestedingswet 2012) kan het onduidelijk zijn of er belangen van derden zijn. Om deze reden wordt dit type beschikkingen uitgezonderd van de verplichting tot actieve openbaarmaking.

Beschikkingen inzake de registratie in een openbaar register

De opname in een register is een beschikking als die opname een rechtsgevolg heeft. Zo mag geen medisch beroep worden uitgeoefend door iemand die niet in het BIG-register (Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) is opgenomen. Andere voorbeelden betreft de (her)registratie in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen, het Register beëdigde tolken en vertalers of het register voor bewindvoerders. Ook de registratie van rechtspersonen en bestuurders van deze rechtspersonen in het Handelsregister of de bijwerking van een registratie van onroerende zaken in het Kadaster gaat gepaard met een beschikking. In de gevallen waarin de betreffende registers openbaar toegankelijk zijn, heeft de actieve openbaarmaking van een beschikking over die registratie geen toegevoegde waarde, maar brengt wel kosten met zich. Daarom worden deze beschikkingen expliciet uitgezonderd. Deze uitzondering ziet op alle beschikkingen inzake de registratie, dus ook op verlengingen, aanpassingen, bijwerkingen en uitschrijvingen.

Beschikkingen inzake een individuele leerling, deelnemer of student in het onderwijs en de educatie

Eveneens worden uitgezonderd beschikkingen betreffende leerlingen, studenten en deelnemers aan educatie. Dergelijke beschikkingen raken vrijwel altijd aan de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen, hetgeen vaak aan de openbaarheid in de weg staat. Ook in de overige gevallen moet een actieve openbaarmakingsplicht te zwaar worden geacht om het belang van de openbaarheid te dienen. Het gaat onder andere – voor zover het besluiten in de zin van de Awb betreft – om de toelating, schorsing en verwijdering in het openbaar onderwijs, maar ook examenuitslagen, (deel)certificaten, diploma’s en vrijstellingen op grond van de Leerplichtwet 1969. Er kan sprake zijn van beslissingen van organen en instellingen die gericht zijn tot deelnemers of hun wettelijk vertegenwoordigers, maar ook van beslissingen die gericht zijn aan andere instellingen en organen die gaan over de leerlingen, waarbij de deelnemers of hun wettelijk vertegenwoordigers belanghebbende zijn. In het laatste geval kan gedacht worden aan de toelaatbaarheidsverklaringen van samenwerkingsverbanden en het bepalen van de ondersteuningsbehoefte, onder meer voor het speciaal onderwijs en het leerwegondersteunend onderwijs. Voor organen in het openbaar onderwijs geldt dat zij vaker als bestuursorgaan aan te merken zijn dan organen in het bijzonder onderwijs. Het effect van deze uitzondering is dat voor alle instellingen en organen in onderwijs en educatie ten aanzien van de verplichting tot actieve openbaarmaking van beschikkingen toch vrijwel dezelfde regels gelden.

Beschikkingen inzake het aangaan of beëindigen van een arbeidsovereenkomst

Deze uitzondering ziet op werkzaamheden van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) inzake de werkgelegenheid. Een voorbeeld van een beschikking inzake de beëindiging van een arbeidsovereenkomst is de toestemming van artikel 671a, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 5 van de Wet arbeid en vreemdelingen is een voorbeeld van een regeling voor het verlenen van toestemming een arbeidsovereenkomst te sluiten met een vreemdeling als de arbeidsmarkt niet in de vacature kan voorzien.

Beschikkingen ter verlening of vaststelling van subsidie aan natuurlijke personen

Voorts worden uitgezonderd: subsidiebeschikkingen aan natuurlijke personen. In die categorie zal vaak de belangenafweging ten faveure van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer uitvallen. Een verplichting tot actieve openbaarmaking, waarbij dan iedere keer dat niet openbaar wordt gemaakt, hiervan verantwoording moet worden afgelegd, is daarmee niet doelmatig. Overigens is in het bijzonder bij deze categorie denkbaar dat bij een verzoek om informatie de afweging bij een individuele beschikking anders kan uitvallen en de beschikking naar aanleiding van het verzoek wel openbaar wordt gemaakt. Beschikkingen inzake subsidies aan anderen dan natuurlijke personen worden actief openbaar gemaakt.

Beschikkingen inzake tegemoetkoming in schade en nadeelcompensatie

Ook dit type beschikkingen bevat vaak persoonsgegevens of concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens, waardoor de verplichte actieve openbaarmaking van dit type beschikkingen bewerkelijk is. Het gaat hierbij om beschikkingen over nadeelcompensatie als bedoeld in titel 4.5 Awb, maar ook om beschikkingen over planschade uit de Omgevingswet, vergoedingen van het Schadefonds geweldsmisdrijven, de tegemoetkoming in de schade bij het voorkoming en bestrijding van besmettelijke dierziekten op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en andere beschikkingen waarmee schade wordt gecompenseerd.

Beschikkingen inzake getroffen of te treffen beveiligingsmaatregelen

Met de toevoeging van deze categorie worden beschikkingen uitgezonderd inzake getroffen of te treffen beveiligingsmaatregelen. Beschikkingen over dit onderwerp bevatten hoofdzakelijk informatie waarvan de openbaarmaking op grond van artikel 5.1 niet openbaar wordt gemaakt. Het gaat daarbij met name om de informatie die specifiek ziet op beveiliging van personen en bedrijven en die is uitgezonderd van openbaarmaking ingevolge artikel 5.1, tweede lid, onderdeel h, Woo. Gelet op het beperkte belang dat gediend is bij de openbaarmaking van de resterende informatie in dit soort beschikkingen, vormt een verplichting tot het actief openbaar maken ervan naar het oordeel van de initiatiefnemers een onevenredige belasting voor bestuursorganen. Voorbeelden van beschikkingen die onder deze categorie geschaard kunnen worden betreffen subsidieverstrekkingen inzake preventieve maatregelen ter voorkoming van overvallen van woon- of bedrijfsruimten en subsidieverstrekkingen ter beveiliging van religieuze of maatschappelijke instellingen.

Beschikkingen inzake het bezit en gebruik van vuurwapens

Onder deze uitzondering valt onder meer de door de korpschef van politie te verlenen beschikkingen op grond van de Wet wapens en munitie en de jachtakte van artikel 3.28 van de Wet natuurbescherming. Deze beschikkingen worden van de verplichte actieve openbaarheid uitgezonderd, omdat de voor de openbaarmaking van dergelijke beschikkingen niet alleen de persoonlijke levenssfeer moet worden meegewogen, maar ook aspecten van veiligheid. Dat vereist maatwerk hetgeen dit type beschikkingen minder geschikt maakt voor actieve openbaarmaking.

Beschikkingen waarbij geen belangen van derden kunnen zijn betrokken en die niet de verlening of vaststelling van subsidies betreffen

Als vangnet is een algemene uitzondering opgenomen voor beschikkingen waarbij geen belangen van derden zijn betrokken. Daarmee wordt niet bedoeld dat bij een individuele beschikking geen derde-belanghebbenden zijn aan te wijzen, maar worden slechts die beschikkingen uitgezonderd waarbij dergelijke belangen niet aan de orde kunnen zijn. Een aantal beschikkingen dat in onderdeel k expliciet wordt uitgezonderd, voldoet aan dit criterium, maar is toch apart opgenomen, omdat discussie kan bestaan over de vraag of geen derden betrokken zijn. Als belangen van derden geen rol spelen, zal de belangenafweging in veel gevallen in het voordeel van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer uitvallen. Voorbeelden zijn de beschikkingen inzake de registratie in de basisregistratie personen, de toestemming van een beheerder van een archiefbewaarplaats tot raadpleging of gebruik van archiefbescheiden, de vaststelling van een dwangsom bij niet tijdig beslissen, een APK-keuring, een rijbewijs, een vaarbewijs. Deze vangnetbepaling geldt niet voor subsidiebeschikkingen aan anderen dan natuurlijke personen. Hoewel bij die beschikkingen (als deze geen onderdeel uitmaken van een tender) doorgaans geen belangen van derden zijn betrokken, is het belang van de openbaarheid van de besteding van publieke middelen in het algemeen groter dan het belang van de ontvanger om de om de beschikking niet openbaar te maken. Zo maakt de Rijksdienst voor ondernemend Nederland de subsidies aan agrarische ondernemers openbaar.36 Ook zijn datasets over subsidies beschikbaar gesteld.37

Beschikkingen houdende de afwijzing van een gevraagde beschikking

Tot slot worden beschikkingen houdende de afwijzing van een aanvraag uitgezonderd. De beslissing tot het afwijzen van een aanvraag is in de Awb gedefinieerd als een beschikking. Dat is daar nodig, om tegen een dergelijke afwijzing bezwaar en beroep mogelijk te maken. Maar met dergelijke beschikkingen wordt geen rechtgevolg in het leven geroepen, waarmee de voornaamste reden vervalt om tot actieve openbaarmaking over te gaan.38

Artikel 3.3, tweede lid, onderdeel l

Dit onderdeel verplicht tot de openbaarmaking van de schriftelijke oordelen van bestuursorganen over klachten of klaagschriften die bij die bestuursorganen zijn ingediend op basis van titel 9.1 van de Awb.

In de MKBA wordt geadviseerd de actieve openbaarmaking van oordelen over klachten (artikel 3.3, tweede lid, onderdeel l, Woo) te schrappen, omdat er geen toegevoegde waarde zou zijn ten opzichte van het register van klachten dat een bestuursorgaan reeds jaarlijks openbaar moet maken. Bestuursorganen zijn op grond van artikel 9:12a Awb verplicht jaarlijks een register te publiceren van ontvangen klachten, maar die verplichting houdt niet in dat daarbij ook openbaar wordt gemaakt waar die klachten over gaan en hoe deze klachten zijn behandeld. Om die reden heeft het actief openbaar maken van oordelen over klachten, anders dan de opstellers van de MKBA menen, een toegevoegde waarde. Bovendien zijn op internet deze registers onvindbaar, zodat de naleving van deze bepaling twijfelachtig is. Jaarrekeningen van ministeries bevatten bijvoorbeeld vaak alleen aantallen klachten of soms zelf alleen de percentages klachten die binnen de wettelijke termijn zijn afgehandeld. De initiatiefnemers hebben de aanbeveling omtrent de actieve openbaarmaking van oordelen over klachten dan ook niet overgenomen. Zij hechten aan de openbaarmaking van de inhoud van de klacht, het betreffende organisatieonderdeel, de functiebenaming van de ambtenaar over wie is geklaagd en de wijze van afhandeling door het bestuursorgaan. Deze elementen zijn vaste onderdelen van de oordelen in individuele klachten. Deze oordelen kunnen zo worden opgesteld dat zij geschikt zijn voor publicatie, waarbij namen van klagers en ambtenaren worden geanonimiseerd, zodat voor de openbaarmaking geen nadere bewerking nodig is. Anonimiseren kan op de wijze waarop dat in de rechtspraak geschiedt, waarbij het niveau van gevoeligheid vergelijkbaar is als bij oordelen inzake klachten.39 Wel hebben zij op verzoek van de departementen in artikel 3.3a een alternatieve wijze van openbaarmaking mogelijk gemaakt die bij grote aantallen wellicht doelmatiger is en voor het publiek gemakkelijker te ontsluiten.

Artikel 3.3, derde lid

Op grond van onderdeel a kan bij amvb worden bepaald dat aan de lijst van actief openbaar te maken documenten uit artikel 3.3, eerste of tweede lid, andere categorieën worden toegevoegd. Op grond van onderdeel b kan van subcategorieën van in onderdeel k uitgezonderde beschikkingen worden bepaald dat deze alsnog actief openbaar worden gemaakt. Dit artikel is redactioneel verduidelijkt.

Artikel 3.3, vierde lid

Artikel 3.3, vierde lid, werd in de impactanalyse zo uitgelegd dat de daar genoemde termijn van twee weken ook zou gelden voor andere documenten dan die in artikel 3.3, eerste en tweede lid, werden genoemd. Om die reden wordt in het vierde lid thans uitdrukkelijk bepaald dat deze termijn alleen geldt voor de in artikel 3.3, eerste en tweede lid, genoemde documenten en dus niet voor openbaarmakingen op grond van artikel 3.1. De initiatiefnemers zijn van oordeel dat voor die documenten een termijn van twee weken in beginsel een redelijke termijn is. Immers, de werkzaamheden die nodig zijn voor de actieve openbaarmaking, zoals het anonimiseren en het overleg met derdebelanghebbenden, kunnen worden verricht voorafgaand aan de vaststelling van het document, dus voordat de termijn van twee weken gaat lopen. Wel is het zo dat de initiatiefnemers erkennen dat hiervoor werkprocessen moeten worden aangepast en dat het bestuur de tijd moet krijgen om die aanpassingen te verrichten. In artikel 10.2a is hiervoor een voorziening opgenomen. Een en ander zal worden uitgewerkt in het in artikel 6.2 bedoelde meerjarenplan. Bij ontvangen documenten kunnen geen werkzaamheden worden verricht voorafgaand aan de aanvang van de twee weken. Daar was in artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel f (nieuw), al rekening mee gehouden door de termijn van twee weken te verlengen met de tijd die nodig is om overleg te voeren met eventuele derdebelanghebbenden.

De termijn van artikel 3.3, vierde lid, gaat pas lopen als het document is vastgesteld, zodat de noodzakelijke voorbereidingen (zoals anonimiseren en verwijderen van andere onderdelen waarop een uitzonderingsgrond van toepassing is) kunnen worden gedaan bij de voorbereiding van het document. Onder vaststellen wordt ook verstaan het gereedmaken van een conceptvoorstel voor extern advies als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel c, Woo. Bij verplicht openbaar te maken ingekomen stukken wordt de termijn van twee weken verlengd met de tijd die nodig is om de belangen van derden te onderzoeken. Voor stukken die op basis van de inspanningsverplichting van artikel 3.1 openbaar worden gemaakt, geldt dus geen termijn.

Artikel 3.3, vijfde lid

Onderdeel a

Dit onderdeel voorziet in een uitzondering op de hoofdregel dat adviesaanvragen en adviezen over ontwerpen van wetten, andere algemeen verbindende voorschriften en overige besluiten van algemene strekking, binnen twee weken na vaststelling van de adviesaanvraag dan wel het advies openbaar worden gemaakt. De uitzondering ziet op de situatie waarin openbaarmaking conform deze termijn afbreuk zou doen aan een met de wet, het voorschrift of het besluit beoogd doel. Verduidelijkt is dat het toepassen van deze uitzonderingsbepaling een beslissing van het adviesvragend bestuursorgaan betreft. Ook is verduidelijkt dat indien de uitzonderingsbepaling van toepassing is, zowel de ontwerpregeling, de adviesaanvraag, als het advies openbaar worden gemaakt door het adviesvragend bestuursorgaan. In dergelijke omstandigheden zal het vragen om advies tot een minimum worden beperkt, maar bij wetten of algemene maatregelen van bestuur zal in ieder geval de Afdeling advisering van de Raad van State om advies moeten worden gevraagd. Indien de Minister die het advies vraagt gemotiveerd aangeeft dat aanleiding bestaat voor toepassing van artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel a, Woo, ziet de Afdeling af van de in artikel 3.3, tweede lid, onderdeel e, voorgeschreven openbaarmaking van haar advies en kan zij haar advies pas op haar website zetten als het wetsvoorstel aan de Staten-Generaal is gezonden. In het advies kan de Afdeling wel aangeven dat zij geen aanleiding ziet om artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel a, Woo, toe te passen, maar de uiteindelijke beslissing is aan het kabinet.

Onderdeel b

In het vijfde lid wordt een nieuwe onderdeel b ingevoegd. Traditioneel worden op Prinsjesdag de in artikel 105 van de Grondwet bedoelde jaarlijkse begrotingen van de departementen bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt. De in te dienen voorstellen worden daarmee openbaar. Daarin brengt de Woo geen verandering. Artikel 3.3, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel e, brengen mee dat bij een eerdere adviesaanvraag de adviesversie van een begrotingswet dan al actief openbaar gemaakt zou worden. Hetzelfde geldt voor het uitgebrachte advies. Voor begrotingswetten wordt in het algemeen geen openbare consultatieronde gehouden, maar wel brengt de Afdeling advisering van de Raad van State over begrotingswetten advies uit.

De periode voorafgaand aan de indiening van begrotingswetten is een periode van intensief politiek overleg. Bij een gewoon wetsvoorstel verloopt de besluitvorming lineair, dat wil zeggen een eerste concept wordt (inter)departementaal besproken, een volgend concept wordt in internetconsultatie gebracht en besproken met stakeholders, waarna het voorstel via de ministerraad voor advies wordt voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State, waarna tot slot dat advies wordt verwerkt in de versie die uiteindelijk aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Bij een begrotingswet wordt aangegeven voor welke doelen welke middelen worden ingezet, maar die middelen zijn naar hun aard beperkt, zodat een keuze voor het ene doel leidt tot een verminderde ambitie op een ander doel. Het intensief politiek overleg kan er toe leiden dat voor bepaalde doelen ten opzichte van eerdere versies uiteindelijk minder middelen ter beschikking worden gesteld. Dat maakt het besluitvormingsproces bij begrotingswetten minder lineair. Als die eerdere versies van een begrotingswet openbaar zijn, beperkt dat de politieke ruimte om op keuzes terug te komen en met middelen te schuiven. Dat komt de kwaliteit van het openbaar bestuur niet ten goede. Daarom wordt de actieve openbaarmaking uitgesteld voor de adviesaanvragen en de adviezen over voorstellen van algemene begrotingswetten door toevoeging van een nieuw onderdeel b aan artikel 3.3, vijfde lid. Voor de openbaarheid en de democratische bestuursvorming is dat niet erg, omdat slechts sprake is van uitstel van actieve openbaarmaking en het debat op korte termijn in de Staten-Generaal gevoerd zal worden. Deze uitzondering geldt tevens voor wetsvoorstellen die de begroting wijzigen, voor slotwetten en de daarbij gevoegde jaarverslagen (de stukken die betrekking hebben op de verantwoording van de ontvangsten en de uitgaven van het Rijk als bedoeld in artikel 105, derde lid, van de Grondwet). Met de zinsnede «bijbehorende toelichtende stukken» wordt gedoeld op documenten zoals de Miljoenennota en de Voorjaarsnota. Onder de stukken die pas openbaar worden met de toezending aan de Tweede Kamer vallen onder meer de rapporten over het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer en de rapporten van de Auditdienst Rijk over de jaarverslagen. Apart is opgenomen een omschrijving van het zogeheten «pakket belastingplan». Het pakket belastingplan is geen op artikel 105 van de Grondwet gebaseerd stuk, maar hangt zodanig samen met het op Prinsjesdag te presenteren te voeren regeringsbeleid (zie ook artikel 65 Grondwet), dat het eveneens is uitgezonderd van de verplichte actieve openbaarmaking. Omdat artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel b, Woo is opgenomen op de bijlage bij artikel 8.8 Woo, kan zolang het wetsvoorstel niet is ingediend, niet om de adviesaanvragen, de adviezen of de onderzoeken over de begrotingsstukken, de verantwoordingsstukken of het pakket belastingplan worden gevraagd.

Onderdeel d

In dit onderdeel, betreffende de agenda’s van vergaderingen van de ministerraad, gedeputeerde staten, gemeenteraden en algemene besturen van waterschappen, is de termijn waarbinnen actief openbaar moet worden gemaakt in de Woo zoals die thans bij de Eerste Kamer aanhangig is, ten opzichte van het bepaalde in het vierde lid, verkort tot uiterlijk op de dag van de betreffende vergadering. Teneinde misverstanden te voorkomen wordt thans gespecificeerd dat hiermee is bedoeld uiterlijk bij aanvang van de betreffende vergadering, omdat bij actieve openbaarmaking op een tijdstip na de vergadering een verkorting van de termijn geen aanvullende betekenis meer heeft.

Onderdeel e

In artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel e, wordt bepaald dat de actieve openbaarmaking van een verzoek om informatie als bedoeld in artikel 4.1 Woo gelijktijdig plaatsvindt met de openbaarmaking van de beslissing op dat verzoek. Zonder deze bepaling zou het verzoek openbaar moeten worden gemaakt binnen twee weken na ontvangst, hetgeen ondoelmatig is.

Onderdeel f

In artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel f, wordt voor de openbaarmaking van onderzoeken naar het functioneren van een bestuursorgaan een aparte termijn van vier weken vastgesteld. Zie hierboven bij de toelichting op artikel 3.3, tweede lid, onderdeel j, Woo.

Onderdeel g

In het tweede lid, onderdeel k, onder 6, Woo worden sommige beschikkingen houdende een herstelsanctie uitgezonderd van de verplichting beschikkingen actief openbaar te maken. Van de herstelsancties die wel openbaar gemaakt moeten worden, is niet altijd gewenst dat deze binnen twee weken na vaststelling en bekendmaking aan de belanghebbende actief openbaar worden gemaakt. Het betreft immers een belastende beschikking waartegen nog bezwaar en beroep open staat. Indien de herstelsanctie in bezwaar wordt ingetrokken of in beroep wordt vernietigd, is een eerdere openbaarmaking niet meer ongedaan te maken. Daarom wordt voor deze categorie beschikkingen bepaald dat de verplichting tot openbaarmaking wordt uitgesteld tot uiterlijk twee weken nadat de beschikking onherroepelijk is geworden. Het bestuursorgaan wacht voor de openbaarmaking in ieder geval de bezwaartermijn af en in voorkomende gevallen eveneens de behandeling van eventueel bezwaar of beroep.

In het vijfde en zevende lid worden in verband met de nieuwe onderdelen van het vijfde lid enige verwijzingen aangepast.

Artikel 3.3, zesde lid

In het nieuwe zesde lid is geregeld op welk bestuursorgaan de verplichting rust tot openbaarmaking van de adviesaanvragen en adviezen, bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, onderdeel e.

Adviesaanvragen aan adviescolleges en -commissies worden ingevolge onderdeel a openbaar gemaakt door het adviesvragend bestuursorgaan. Bij adviescommissies die incidenteel worden ingesteld zal de adviesaanvraag in veel gevallen deel uitmaken van het instellingsbesluit. De adviezen die adviescolleges en -commissies uitbrengen maken zij zelf openbaar (behoudens in de gevallen waarin een uitzondering als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a of onderdeel b, wordt toegepast). Dit wordt geregeld in onderdeel b van het nieuwe zesde lid. Deze bepalingen zijn nodig omdat het adviserend orgaan net als het adviesvragend orgaan bestuursorgaan is en zonder deze bepaling onduidelijk is op wie de verplichting rust.

Ten aanzien van de adviezen van andere partijen dan adviescolleges of -commissies over ontwerpen van wetten, andere algemeen verbindende voorschriften en overige besluiten van algemene strekking, geldt dat de openbaarmaking van het advies geschiedt door het adviesvragend bestuursorgaan. Dit wordt geregeld in onderdeel c van het nieuwe zesde lid. Dit is noodzakelijk omdat het hierbij gaat om externe partijen die geen bestuursorgaan zijn en daarom niet onder de reikwijdte van de Woo vallen. De verplichting tot openbaarmaking van de adviesaanvraag volgt in dat geval reeds uit artikel 3.3, eerste lid, onderdeel c, en behoeft hier geen aparte regeling.

Artikel 3.3, negende lid

Met het nieuwe artikel 3.3, negende lid, wordt de suggestie die de impactanalyse bij het register maakte voor een basis om regels te stellen voor een uniforme uitvoeringspraktijk, overgenomen voor de actieve openbaarmaking. Met de bepaling wordt het mogelijk dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor specifieke actieve openbaarmakingen nadere regels stelt, zoals een model, een voorgeschreven tool of standaard, of een voorgeschreven locatie op internet, zodat geïnteresseerde burgers soortgelijke documenten van verschillende bestuursorganen gemakkelijk kunnen vinden.

Voetnoten

31. https://www.internetconsultatie.nl/.

32. Met het Wetsvoorstel elektronische publicaties wordt artikel 3:42 Awb gewijzigd en zal de bekendmaking van mandaatbesluiten geschieden in het voor het bestuursorgaan van toepassing zijnde publicatieblad (Staatscourant, gemeenteblad, provinciaal blad, waterschapsblad of blad van een gemeenschappelijke regeling).

33. Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 12 (p. 19).

34. Besluit van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 10 juli 2015, nr. 0000373449, tot instelling van het tijdelijk Bureau ICT-toetsing (Instellingsbesluit tijdelijk Bureau ICT-toetsing).

35. Overigens is informatie over dergelijke subsidies al ontsloten op https://public.tableau.com/views/METIS2/Menu?amp;:showVizHome=no&:embed=y&:tabs=yes&:render=false en www.openaid.nl, hoewel de betreffende overeenkomsten hiervan geen deel uitmaken.

36. Zie: https://mijn.rvo.nl/openbaarmaking-europese-subsidiegegevens.

37. https://data.overheid.nl/data/dataset/subsidieoverzichten-rijk en http://opendata.rijksbegroting.nl/#dataset_2.

38. Ook schriftelijke weigeringen om een besluit te nemen, zoals het buiten behandeling laten van een aanvraag op grond van artikel 4:5 Awb hoeven niet actief openbaar gemaakt te worden. Dergelijke beslissingen zijn geen beschikking in de zin van de Awb, maar worden op grond van artikel 6:2 Awb slechts voor bezwaar en beroep gelijkgesteld aan een beschikking.

39. Zie: https://www.rechtspraak.nl/Uitspraken/Paginas/Anonimiseringsrichtlijnen.aspx.

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 9, p. 20-41(MvT novelle n.a.v. advies RvS)

Nota naar aanleiding van het verslag novelle Woo (35 112, nr. 12)

Overigens kunnen de leden van de VVD-fractie zich niet aan de indruk onttrekken dat, mochten het oorspronkelijke wetsvoorstel en de novelle aanvaard worden en in werking treden, er sprake is van ingewikkelde wetgeving en daardoor ingewikkelde uitvoering. Ook de Raad van State spreekt van «complexe» wetgeving. Daar komt bij: de gefaseerde invoering van de verplichte actieve openbaarheid, wat tot onduidelijkheden kan leiden, de overgangsregeling voor De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en het instellen van het Tijdelijk adviescollege informatiehuishouding. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers in te gaan op die complexiteit.

De initiatiefnemers merken ten eerste op dat zij het wetsvoorstel naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering hebben aangepast, waardoor het voorstel op de door de Afdeling genoemde punten is verduidelijkt. Op een ander punt verschillen zij van mening met de Afdeling advisering. Met name de suggestie om de opsomming van verplicht actief openbaar te maken documenten te schrappen, is niet overgenomen, omdat actieve openbaarmaking op grond van artikel 8 Wob de afgelopen jaren niet van de grond is gekomen. Omdat actieve openbaarmaking niet in alle gevallen wenselijk is, is de lijst met uitzonderingen voor het openbaar maken van beschikkingen in artikel 3.3, tweede lid, onderdeel k, aangescherpt en verfijnd. Die bepaling oogt daarmee ingewikkeld, maar biedt juist handvaten voor de uitvoering. Daarbij moet worden bedacht dat geen enkel bestuursorgaan alle in artikel 3.3 Woo genoemde documenten onder zich heeft en zich alleen hoeft te bekommeren op die onderdelen die op het betreffende bestuursorgaan van toepassing zijn.

De gefaseerde invoering is de uitkomst van overleg met de Minister en de koepels. Voor de implementatie van de actieve openbaarheid is tijd nodig. De gedachte is dat, wanneer het Rijk bepaalde documenten actief openbaar gaat maken en de decentrale overheden nog iets meer tijd nodig hebben voor de actieve openbaarmaking van die betreffende documenten, de decentrale overheden die extra tijd wordt gegund. Dat is een tijdelijke situatie, die partijen nodig hebben voor de implementatie. De initiatiefnemers hebben er alle vertrouwen in dat overheden elkaar hierbij kunnen helpen. Zoals eerder al gememoreerd zijn er al decentrale overheden actief aan de slag, waarvan andere bestuursorganen kunnen leren.

De overgangsregeling voor DNB en de AFM is een tegemoetkoming aan DNB en AFM die de uitvoering door andere bestuursorganen niet raakt. Ook de instelling van het Tijdelijk adviescollege informatiehuishouding, dat de Minister adviseert, heeft geen invloed op de complexiteit van de Woo voor de verschillende bestuursorganen.

Kamerstukken II 2020/21, 35 112, nr. 12, p. 6-7 (Nota n.a.v. verslag novelle)

Ook de Algemene Rekenkamer (ARK), de Autoriteit Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche Bank (DNB) en de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) komen onder de wet te vallen. Welke documenten moeten deze instellingen actief openbaar maken? De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers daarbij ook de overgangsregeling voor deze organisaties te betrekken. Wat is het verschil tussen het oorspronkelijke wetsvoorstel en deze novelle als het gaat om de openbaarmaking van documenten door deze instellingen? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemers.

Voor de beantwoording van deze vraag zijn de initiatiefnemers afgegaan op de uitvoeringstoetsen die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 29 juni 2020 aan de Tweede Kamer heeft gezonden. In de uitvoeringstoetsen is alleen rekening gehouden met kosten die thans nog niet worden gemaakt, zodat actieve openbaarmaking die thans op grond van een andere wettelijke verplichting of op grond van vast beleid al plaatsvindt, in de uitvoeringstoetsen niet tot extra kosten hebben geleid. Immers, ook zonder de Woo zouden deze kosten worden gemaakt. De Woo kent bovendien een overgangsbepaling op grond waarvan documenten die al bestaan op het tijdstip dat de verplichting tot openbaarmaking in werking treedt, niet verplicht actief openbaar gemaakt hoeven worden

De ARK geeft geen aantallen actief openbaar te maken documenten, maar begroot de kosten voor actieve openbaarmaking op € 500.000 incidenteel en € 150.000 structureel. De initiatiefnemers lijkt deze schatting aan de hoge kant. De initiatiefnemers verwachten dat, gelet op het voorgestelde artikel 3.3, tweede lid, Woo, voor de ARK geen nieuwe actieve openbaarmakingsplicht ontstaat, behoudens de verplichting om verzoeken om informatie actief openbaar te maken. De meest arbeidsintensieve categorieën, te weten beschikkingen en oordelen over klachten, spelen niet bij de ARK, omdat de ARK geen bestuursorgaan is in de zin van de Awb. De rapporten die de ARK uitbrengt, maakt zij al actief openbaar.

AFM voert in de uitvoeringstoets alleen kosten op voor de actieve openbaarmaking van verzoeken om informatie. Het gaat daarbij om 80 verzoeken om informatie per jaar.7 Voor andere categorieën die voor AFM zouden kunnen gelden, zoals beschikkingen, adviezen, jaarplannen, onderzoeken en oordelen over klachten, worden geen aantallen en kosten opgegeven, hetgeen erop duidt dat deze al actief openbaar gemaakt worden. In de uitvoeringstoets van DNB zijn bij actieve openbaarmaking alleen kosten opgenomen voor het openbaar maken van 150 verzoeken om informatie op grond van de Woo. Overigens kan op grond van het overgangsrecht voor AFM en DNB actieve openbaarmaking achterwege blijven van documenten die op grond van het Besluit bestuursorganen WNo en Wob tot drie jaar na inwerkingtreding van de Woo. In de uitvoeringstoetsen is met dit overgangsrecht nog geen rekening gehouden. Voor zover de gefaseerde invoering van de actieve openbaarmaking langer duurt dan drie jaar, heeft het overgangsrecht geen betekenis meer voor de actieve openbaarmaking.

Uit de uitvoeringtoets van OCW blijkt dat de NPO aan jaarlijks openbaar te maken documenten heeft opgegeven: 4 algemeen verbindende voorschriften, 5 adviezen, 4 jaarplannen, 8 informatieverzoeken, 2 convenanten, 2 onderzoeken, 18 beschikkingen en 2 oordelen over klachten.

De novelle bevat geen specifieke wijzigingen voor de actieve openbaarmaking door ARK, DNB, AFM of NPO, anders dan de hiervoor genoemde overgangsregeling voor AFM en DNB. Wel zijn de verduidelijkingen van artikel 3.3, eerste en tweede lid, ook van toepassing op deze instellingen.

Kamerstukken II 2020/21, 35 112, nr. 12, p. 7-8 (Nota n.a.v. verslag novelle)

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat op 2 juli het wetsvoorstel versterking democratische legitimatie gemeenschappelijke regelingen is ingediend. In artikel 3.3 is geen aandacht voor gemeenschappelijke regelingen. Hoe denken de initiatiefnemers over een aanvulling met betrekking tot gemeenschappelijke regelingen? En delen zij de mening dat, zeker na de decentralisaties waarbij diverse (grote) taken vaak via gemeenschappelijke regelingen worden uitgevoerd, de informatie die in en bij gemeenschappelijke regelingen omgaat goed toegankelijk zou moeten zijn?

De initiatiefnemers hebben in artikel 3.3, tweede lid, onderdelen c en d, de actieve openbaarheid geregeld voor de gekozen volksvertegenwoordiging en de door de volksvertegenwoordiging gecontroleerde besturen. Gemeenschappelijke regelingen zijn daarbij niet in beeld geweest. Overigens zal veel van deze informatie via de gemeenteraden of provinciale staten openbaar worden, omdat die stukken daar vaak worden geagendeerd ter voorbereiding van een zienswijze of om een oordeel te vormen over het door organen van de gemeenschappelijke regeling gevoerde bestuur.

Kamerstukken II 2020/21, 35 112, nr. 12, p. 10-11 (Nota n.a.v. verslag novelle)

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat voor een centrale ontsluiting van documenten gekozen kan worden. Doelen initiatiefnemers hier ook op het centraal beschikbaar maken van documenten van decentrale overheden? Vragenstellers zien daar namelijk grote meerwaarde in. Bijvoorbeeld bij onderzoeksrapporten als op verschillende plekken dezelfde vraag speelt en een centraal register ontbreekt.

De initiatiefnemers zijn het met de leden van de fractie van D66 eens dat centrale ontsluiting van de verplicht actief openbaar te maken documenten mogelijk wordt gemaakt. Er zijn daarbij twee smaken: de openbaar te maken documenten worden door een bestuursorgaan op de eigen website gezet en de centrale ontsluiting legt hiermee een verbinding, of de documenten worden vanuit de systemen van het bestuursorgaan ge-upload naar de centrale voorziening. Op die manier ontstaat de mogelijkheid om documenten met één zoekvraag bij verschillende bestuursorganen te vinden.

Gewijzigd amendement van het lid Buitenweg c.s. ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 18 (35 112, nr. 22)

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel I, onderdeel I, onder 2, komen de voorgestelde onderdelen c en d, te luiden:

  1. vergaderstukken en verslagen van provinciale staten, gemeenteraden, algemene besturen van waterschappen, algemene besturen van openbare lichamen, besturen van bedrijfsvoeringsorganisaties en gemeenschappelijke organen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen en hun commissies;
  2. agenda’s en besluitenlijsten van vergaderingen van de ministerraad, gedeputeerde staten, colleges van burgemeester en wethouders, dagelijkse besturen van waterschappen en dagelijkse besturen van openbare lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen;
  • Toelichting

In de algemeen en dagelijkse besturen van openbare lichamen, de besturen van bedrijfsvoeringsorganisaties en in gemeenschappelijke organen die krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen zijn ingesteld, zijn vaak de bestuurders afgevaardigd van de gemeenten, provincies en waterschappen die tot de betreffende gemeenschappelijke regeling hebben besloten. Aan het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie worden taken en bevoegdheden van de deelnemende gemeenten, provincies en waterschappen overgedragen. De besluitvorming van de democratisch gekozen organen is al openbaar. Met de Woo wordt de besluitvorming van gedeputeerde staten, colleges van burgemeester en wethouders en dagelijkse besturen van waterschappen ook een stukje openbaarder. Die openbaarheid zou weer vervallen als gemeenten, provincies en waterschappen taken overdragen aan het bestuur van een openbaar lichaam, aan het bestuur van een bedrijfsvoeringsorganisatie of aan een gemeenschappelijk orgaan. Met deze wijziging blijft het niveau van openbaarheid behouden als taken worden overgedragen aan bij gemeenschappelijke regeling ingestelde openbare lichamen of bedrijfsvoeringsorganisaties of gemeenschappelijke organen. In onderdeel d zijn de bedrijfsvoeringsorganisaties en de gemeenschappelijke organen niet opgenomen, omdat deze vormen van gemeenschappelijke regelingen geen dagelijks bestuur hebben en agenda’s en besluitenlijsten al zijn inbegrepen in de vergaderstukken en verslagen die op grond van onderdeel c openbaar moeten worden gemaakt.

Kamerstukken II 2020/21, 35 112, nr. 22 (Amendement)

Brief regering; Waardering amendementen Wet open overheid (35 112, nr. 25)

Het lid Buitenweg heeft een amendement ingediend over de openbaarheid van gemeenschappelijke regelingen. Het amendement beoogt voor gemeenschappelijke regelingen dezelfde mate van openbaarheid te bereiken als voor de gemeenten, provincies of waterschappen die de regeling hebben ingesteld. Het gaat dan om openbare lichamen en bedrijfsvoeringorganisaties.

Ik laat het oordeel van dit amendement aan de Kamer.

Kamerstukken II 2020/21, 35 112, nr. 25 (brief waardering amendementen)

Memorie van antwoord (33 328, nr. Q)

Er zijn ook uitzonderingen geformuleerd. Een lange lijst van situaties waarin geen openbaarmaking hoeft te volgen. Zien de initiatiefnemers dit als een limitatieve opsomming? En zien zij ook de risico’s die dit met zich meebrengt, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De initiatiefnemers gaan ervanuit dat hier wordt gedoeld op de uitzonderingen van de verplichting tot actieve openbaarmaking van beschikkingen in artikel 3.3, tweede lid, onderdeel k, Woo. Zij zien dit inderdaad als een limitatieve opsomming. Deze lijst met uitzonderingen is tot stand gekomen in nauw overleg met de departementen die in hun uitvoeringstoetsen met deze lijst hebben gewerkt en deze hebben aangevuld. De lijst is ook afgestemd met VNG, IPO en UvW. De lijst is zo gekozen dat geen verplichting tot actieve openbaarmaking geldt als dat zou betekenen dat iedere individuele beschikking individueel moet worden getoetst. Daarnaast blijven de uitzonderingsgronden van artikel 5.1 Woo van toepassing die in bijzondere gevallen nog steeds een grond kunnen zijn om (actieve) openbaarmaking achterwege te laten.

Kamerstukken I 2020/21, 33 328, Q, p. 21 (MvA)

Nadere memorie van antwoord (33 328, nr. S)

Op grond van artikel 3.3, tweede lid, onder b Woo moeten vergaderstukken en verslagen van de Kamers en hun commissies in principe actief openbaar gemaakt worden, zo lezen de leden van de fractie van de PvdA. Het begrip ‘commissies’ is niet nader gedefinieerd. Voor wat betreft de Eerste Kamer zal het in elk geval gaan om vaste en bijzondere commissies als bedoeld in artikel 34 Reglement van Orde, zo begrijpen de leden van de PvdA-fractie. Minder duidelijk is echter of bijvoorbeeld het College van Senioren (artikel 17 e.v. Reglement van Orde Eerste Kamer) als ‘commissie’ van de Eerste Kamer moet worden beschouwd. Kunnen de initiatiefnemers hierop reflecteren? Dezelfde vraag leeft met betrekking tot de Huishoudelijke Commissie (HC) van de Eerste Kamer (artikel 14 e.v. Reglement van Orde), een orgaan dat ondanks haar naam nauwelijks te vergelijken is met een vaste of bijzondere Kamercommissie. Is de HC niettemin een commissie als bedoeld in de Woo? Vallen subcommissies (vgl. artikel 39 Reglement van Orde Eerste Kamer) en werkgroepen van de Eerste Kamer onder dit begrip? En geldt het Presidium van de Tweede Kamer als een commissie? Het antwoord op deze vragen is van belang voor een goed begrip van de reikwijdte van de actieve openbaarmakingsplicht.

De initiatiefnemers merken op dat de vraag naar de aard van de commissies vooral van belang is voor de vraag of de regels van de verplichte actieve openbaarmaking van toepassing zijn. De initiatiefnemers delen de conclusie van de aan het woord zijnde leden dat de regels over actieve openbaarmaking van toepassing zijn op de commissies van artikel 34 van het Regelement van Orde van de Eerste Kamer.3 Er is naar het oordeel van de initiatiefnemers geen grond om anders te oordelen over de subcommissies van artikel 39 van dat Reglement, omdat het in subcommissies niet om andere informatie gaat dan in commissies. De Huishoudelijke Commissie en het College van Senioren van de Eerste Kamer en het Presidium van de Tweede Kamer zijn van een andere orde. De Huishoudelijke Commissie en het Presidium bestaan uit de voorzitter en ondervoorzitters van de Eerste of Tweede Kamer en hebben daarmee eerder het karakter van een dagelijks bestuur dan van een commissie. Het College van Senioren van de Eerste Kamer bestaat uit de fractievoorzitters en staat de Huishoudelijke Commissie bij. De initiatiefnemers hebben bij de formulering van artikel 3.3, tweede lid, onderdeel b, Woo niet het oog gehad op deze bestuurlijke rol. Uiteraard kunnen de Huishoudelijke Commissie, het College van Senioren en het Presidium besluiten om op grond van artikel 3.1 Woo alsnog documenten actief openbaar te maken. Daarnaast zijn de regels betreffende informatie op verzoek van toepassing. Dit betekent dat de niet-actief openbaar gemaakte stukken en verslagen van de Huishoudelijke Commissie en het Presidium openbaar zijn als daarom wordt verzocht, tenzij een van de uitzonderingsgronden van de artikelen 5.1 en 5.2 aan de orde is.

Kamerstukken I 2020/21, 33 328, nr. S, p. 1-2 (NMvA)

Nadere memorie van antwoord (33 328, nr. S)

  1. Actieve openbaarmaking

Moet artikel 3.3, tweede lid, onder b zo gelezen worden, vragen de leden van de PvdA-fractie, dat ook de vergaderstukken van besloten (commissie)vergaderingen van beide Kamers der Staten-Generaal in principe actief openbaar gemaakt moeten worden, tenzij sprake is van door de regering vertrouwelijk verstrekte informatie of van een andere uitzonderingsgrond?

De initiatiefnemers zijn van oordeel dat dergelijke stukken openbaar dienen te zijn, tenzij een van de uitzonderingsgronden van de artikelen 5.1 en 5.2 Woo aan de orde is. De reden dat een commissievergadering besloten is, zal gelegen zijn in een bepaald te beschermen belang. Dit belang zal, zo verwachten de initiatiefnemers, in het algemeen te herleiden zijn tot een in de Woo genoemde uitzonderingsgrond.

De actieve openbaarmakingsplicht geldt op grond van artikel 3.3, tweede lid, onder a ook voor ter behandeling ingekomen stukken. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was sprake van ‘ingekomen stukken’. De woorden ‘ter behandeling’ zijn toegevoegd om bijvoorbeeld reclamefolders buiten de actieve openbaarmakingsplicht te houden. Binnen de Eerste Kamer wordt een aanzienlijk aantal ingekomen stukken niet via agendering onder de aandacht van leden gebracht, maar via een postrouteringssysteem. In het laatste geval is het aan de leden om deze verder in behandeling te nemen of om agendering in de commissie te vragen. Gaat het, zo vragen de leden van de PvdA-fractie de initiatiefnemers, bij deze stukken niettemin om ter behandeling ingekomen stukken als bedoeld in de Woo? Anders gezegd, is hier de wens van de afzender tot behandeling door de Kamer doorslaggevend? Of heeft het begrip ‘ter behandeling’ betrekking op de wijze van afhandeling van een ingekomen stuk door de Kamer?

Het is er de initiatiefnemers bij de actieve openbaarheid om te doen dat in beginsel openbaar is welke afweging een bestuursorgaan of een college maakt bij de uitvoering van de opgedragen taak. Daarom is niet de wens van de afzender tot behandeling door de Kamer doorslaggevend, maar de afwegingen van de Kamer die een rol hebben gespeeld bij het (niet) behandelen, kunnen dat wel zijn. Een ingekomen stuk voor kennisgeving aannemen, is ook een vorm van behandelen. De initiatiefnemers denken daarbij bijvoorbeeld aan brieven van lobbyisten. Burgerbrieven die betrekking hebben op individuele gevallen, zijn in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, Woo, van actieve openbaarmaking uitgezonderd, omdat openbaarmaking in de meeste gevallen een inbreuk van de persoonlijke levenssfeer zou zijn. Door deze generieke uitzondering kan de individuele afweging op dit punt (en de verantwoording ervan overeenkomstig artikel 3.3, achtste lid, Woo) achterwege blijven. Het staat Kamerleden natuurlijk vrij om naar aanleiding van een dergelijke brief aan de regering vragen te stellen of andere stappen te zetten. De initiatiefnemers nodigen de Kamer uit om de actieve openbaarmaking naar de geest van de Woo in te richten.

In artikel 3.3, vijfde lid, onder h, is sprake van ‘ingekomen documenten als bedoeld in het tweede lid’. Zijn hiermee alleen de ‘ter behandeling ingekomen stukken’ in het tweede lid, onder a, bedoeld of vallen er meer documenten onder? Indien het alleen om ‘ter behandeling ingekomen stukken’ gaat, waarom is dan in het vijfde lid, onder h, voor een afwijkende terminologie gekozen?

De initiatiefnemers hebben in artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel h, Woo het oog op alle documenten waarop een openbaarmakingsplicht rust, maar die niet door het openbaarmakend bestuursorgaan of college zelf zijn opgesteld (en derhalve inkomend zijn). Dat zijn naast de stukken van artikel 3.3, tweede lid, onderdeel a, Woo, ook de adviezen, bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, onderdeel e, onder 1, voor zover niet afkomstig van een orgaan of college waarop de Woo van toepassing is, en de onderzoeksrapporten van artikel 3.3, tweede lid, onderdeel j, Woo. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft onder de Wob geoordeeld dat actieve openbaarmaking een besluit is als derden met die openbaarmaking rechtstreeks in hun belangen worden getroffen.4 In dat geval dienen die belangen te worden afgewogen. In artikel 3.3, vijfde lid, wordt de termijn waarbinnen de actieve openbaarmaking dient plaats te vinden verlengd om derden in de gelegenheid te stellen een zienswijze naar voren te brengen. De initiatiefnemers gaan ervan uit dat de bestuursorganen en colleges bij het opstellen van een document die afweging maken voorafgaand aan het vaststellen van dat document en daartoe bij eventuele derden een zienswijze vragen. De initiatiefnemers zijn daarom van oordeel dat de termijn waarbinnen een document actief openbaar moet worden gemaakt, niet hoeft te worden verlengd voor documenten die een bestuursorgaan of college zelf opstelt. Overigens kan een bestuursorgaan tot het oordeel komen dat, gelet op de uitzonderingsgronden van de Woo, een naar voren gebrachte zienswijze onvoldoende grond vormt om van (actieve) openbaarmaking af te zien. Het bestuursorgaan moet zelf die afweging maken. Dat is bij actieve openbaarmaking onder de Wob niet anders.

Indien onder ‘ingekomen documenten als bedoeld in het tweede lid’ ook andere documenten kunnen vallen, dan hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende opmerkingen en vragen. Onder ingekomen documenten vallen in dit geval ook vergaderstukken als bedoeld in het tweede lid onder b. Vergaderstukken moeten gelijktijdig met de verspreiding aan de deelnemers van de betreffende vergadering openbaar worden gemaakt (vijfde lid, onder c). Voor ingekomen documenten geldt echter dat die niet openbaar gemaakt worden dan nadat belanghebbenden die naar verwachting bedenkingen zullen hebben tegen openbaarmaking, in de gelegenheid zijn gesteld binnen twee weken hun zienswijze naar voren te brengen (vijfde lid, onder h). Het kan gebeuren dat een brief van een belangenorganisatie over een wetsvoorstel als vergaderstuk aan de agenda wordt toegevoegd. Is deze lezing van de genoemde bepalingen volgens de initiatiefnemers correct? Is volgens hen dan het vijfde lid, onder c, van toepassing of het vijfde lid, onder h? Indien het laatste het geval is, betekent dit dan feitelijk een vertraging in de agendering, omdat zal moeten worden nagegaan of belanghebbenden bedenkingen tegen openbaarmaking hebben?

De initiatiefnemers zijn van oordeel dat het vragen om een zienswijze alleen aan de orde is als redelijkerwijs moet worden verwacht dat degene die de brief heeft verzonden of eventuele derden tegen actieve openbaarmaking bedenkingen heeft. Bij een brief van een belangenorganisatie over een wetsvoorstel mag (zonder indicatie van het tegendeel) ervan worden uitgegaan dat met de brief wordt beoogd invloed uit te oefenen op de behandeling van het wetsvoorstel en dat actieve openbaarmaking daarbij een sequeel is. In dat geval is het vragen om een zienswijze niet nodig. Het is in ieder geval niet nodig om de zienswijzeprocedure bij artikel 3.3, tweede lid, onderdeel b, Woo opnieuw te doorlopen als deze bij artikel 3.3, tweede lid, onderdeel a, Woo al is toegepast. Als de behandeling van een op grond van artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel h, Woo gevraagde zienswijze nog niet is afgerond, is een redelijke uitleg van de Woo dat de openbaarmaking op grond van artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel c, Woo kan worden aangehouden tot de zienswijzeprocedure is afgerond.

Is het in overeenstemming met de Woo als de Eerste Kamer op haar website duidelijk aangeeft (bijvoorbeeld bij ‘contact’) dat ter behandeling ingekomen stukken actief openbaar moeten worden gemaakt en dat burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties die daar bezwaren tegen hebben dat expliciet kenbaar moeten maken wanneer zij het document inzenden? Zo ja, mag de Kamer er dan van uitgaan dat indien in een stuk géén bezwaren kenbaar worden gemaakt de belanghebbenden naar verwachting ook geen bedenkingen zullen hebben tegen openbaarmaking? Zo nee, wat is daar dan voor nodig?

De initiatiefnemers achten een dergelijke werkwijze in overeenstemming met de Woo.

Actieve openbaarmaking geschiedt op grond van artikel 3.3b verplicht via een door de minister van Binnenlandse Zaken in stand gehouden digitale infrastructuur (PLOOI). Deze verplichting geldt dus ook voor de Kamers. Momenteel maken de Kamers deels stukken openbaar uitsluitend via eigen websites (bijvoorbeeld agenda’s van commissievergaderingen). Waarom is ervoor gekozen deze onder artikel 3.3b te brengen? Is het staatsrechtelijk en in het licht van de eigenstandige positie van de Kamers zuiver dat een minister de infrastructuur beheert waarop de Kamers stukken openbaar moeten maken, zo vragen de leden van de PvdA-fractie zowel de initiatiefnemers als de regering? Welke zeggenschap hebben de Kamers over de inrichting van deze infrastructuur? In het verlengde hiervan bepaalt artikel 3.3, negende lid, dat de minister bij ministeriële regeling nadere regels kan stellen over de wijze waarop documenten actief openbaar worden gemaakt. Dit betekent dat de minister nadere regels kan stellen over de wijze van actieve openbaarmaking van bijvoorbeeld vergaderstukken en verslagen van de Kamers. Zelfs als dit louter een mogelijkheid op papier is, rijst de vraag of die mogelijkheid staatsrechtelijk zuiver is. Kunnen de initiatiefnemers en de regering hierop reflecteren?

De initiatiefnemers zien hier geen staatsrechtelijke bezwaren. Het gaat hier om technische voorzieningen die alleen kunnen werken als de documenten worden aangeleverd op een wijze die door die infrastructuur kan worden verwerkt. Daarnaast is één van de doelen van de Woo dat burgers met één zoekopdracht bij verschillende of alle bestuursorganen kunnen zoeken. Daartoe moeten alle bestuursorganen wel op dezelfde website zitten. De Woo is niet de eerste wet die normen oplegt aan de Staten-Generaal. Hetzelfde geldt voor de Archiefwet 1995, die ook voor de Staten-Generaal geldt. Daarbij vallen de Staten-Generaal onder het toezicht op de naleving door de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed. Bij sommige handelingen is er een rol voor de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vanwege het belang van archiefbescheiden voor historisch en wetenschappelijk onderzoek en als bestanddeel van het cultureel erfgoed. Zo wordt de selectielijst van de Eerste en Tweede Kamer der Staten Generaal op voordracht van de minister van OCW en in overeenstemming met de Staten Generaal vastgesteld bij koninklijk besluit.5 Voorde vervreemding van archiefbescheiden van de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de andere Hoge Colleges van Staat en het Kabinet van de Koning een bij koninklijk besluit, op voordracht van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verleende machtiging noodzakelijk.6 Ook de Wet hergebruik van overheidsinformatie is op de Staten-Generaal van toepassing. De parlementaire stukken van de Eerste en Tweede Kamer zijn in voor hergebruik geschikte vorm (meestal in diverse bestandsformaten) te downloaden via www.officielebekendmakingen.nl. Dit laat onverlet de bevoegdheid van de Eerste Kamer om deze documenten ook via www.eerstekamer.nl beschikbaar te stellen. Voor PLOOI is een vergelijkbare constructie voorzien.

Voetnoten

4 ABRvS 31 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX6362.

5 Artikel 5 Archiefwet 1995.

6 Artikel 8 Archiefwet 1995.

Kamerstukken I 2020/21, 33 328, nr. S, p. 4-5 (NMvA)

Handelingen Initiatiefwetsvoorstellen – Snels/Sneller Wet open overheid (nr. 1, item 11)

[De heer Sneller:]

De vraag van de heer Backer was of onvolledige of inadequate informatiehuishouding dan een legitieme reden is voor weigering. Wat ons betreft niet, zeker niet na inwerkingtreding van die actieve openbaarmaking. Daar zal ik zo wat meer over zeggen. De vraag die de heer Van Hattem stelt, betreft, ten tweede, de wettelijke norm voor actieve openbaarmaking. Daarvoor heeft dat adviescollege, maar ook elke rechter, zo meteen een nieuwe wet in handen die zegt dat actieve openbaarmaking de norm is. We hebben de inspanningsverplichting in artikel 3.1. Ik zal daar zo richting mevrouw Baay nog wat meer over zeggen. Maar we hebben ook de verplichting voor een hele hoop categorieën om het te doen. Die wettelijke verplichting zal de rechter zo meteen in handen hebben.

 

De heer Van Hattem (PVV):

Dan is het voor de wetsgeschiedenis ook heel belangrijk dat wij nu vaststellen dat dat de stok achter de deur is die het adviescollege kan hanteren. Ik heb verschillende voorbeelden aangehaald over overlegorganen en allerlei andere instellingen, waarbij nu wordt gezegd: “Het zijn bestuurlijke overleggen. Het is intern beraad. Daar kunnen we de stukken niet van geven, want het zijn interne beleidsopvattingen.” Maar vaak zijn het opvattingen van bestuurders. Kunnen we ten aanzien van die actieve openbaarmakingsplicht, waarbij het specifiek gaat om de bestuurders en niet om de ambtenaren, dan ook echt vaststellen dat die stap wordt gezet en dat als het bij een adviescommissie komt te liggen, het de bedoeling van deze wet is dat dit soort stukken openbaar kunnen worden?

 

De heer Sneller:

De heer Van Hattem heeft gelijk dat het bij actieve openbaarmaking eerder het adviescollege is dat er iets over zal zeggen dan de rechter. De rechter zal met name bij passieve openbaarmaking de nieuwe normen en de wettelijke normen hanteren. De vragen van de heer Van Hattem gingen met name over de veiligheidsregio’s en de klimaattafels. De vragen over migratie en regiotafels zal de minister beantwoorden. Waar het gaat om de veiligheidsregio’s is dat nu inderdaad anders geregeld. Dankzij een amendement uit de Tweede Kamer gaan zo meteen gemeenschappelijke regelingen er wel onder vallen. Dus dan kunnen een aantal van de documenten die u noemde, wel openbaar worden gemaakt. Die klimaattafels zijn op zichzelf geen bestuursorgaan maar er zijn wel deelnemers die bestuursorgaan zijn. Dus de informatie die bij hen berust, wordt wel degelijk openbaar. Ik ken die documenten zelf niet en kan dus niet beoordelen wat er wel en niet in staat, wat er is weggelakt en wat er verstrekt is. Ik kan in ieder geval niet een-twee-drie bedenken waarom bijvoorbeeld de namen van deelnemers zouden moeten worden weggelaten.

Kamerstukken I 2021/22, nr. 1, item 11, p. 38 (Handelingen)

De heer Van Hattem (PVV):

Dan komen we bij een belangrijk principe voor de goede werking van deze nieuwe Wet open overheid. Het beginsel is dan eigenlijk: als er sprake is van een bestuurder, dus van een wethouder of een gedeputeerde, die vanuit zijn functie deelneemt aan een overleg, of dat nou bij een privaatrechtelijke organisatie is zoals het IPO of de VNG, of een overlegtafel of een veiligheidsberaad, dan valt omdat hij vanuit deze functie opereert, vanuit die rol alles wat daar aan stukken onder ligt, onder de Wet open overheid en onder de mogelijkheid van actieve openbaarmaking?

 

De heer Sneller:

Ja, met onderstreping van “in die rol” en tenzij er een uitzonderingsgrond van toepassing is.

 

De heer Koole (PvdA):

Ik heb een korte vraag aan de heer Sneller. Er wordt het voorbeeld genoemd van een gedeputeerde of wethouder. Ik heb in mijn bijdrage gezegd dat een gedeputeerde of wethouder geen bestuursorgaan is. Toch? Deze wet slaat toch op bestuursorganen? Dus als een wethouder bij zo’n informeel overleg zit, valt het dan onder deze wet? Als dat zo is, hoe zit het dan met de definitie van een bestuursorgaan?

 

De heer Sneller:

Dank u voor deze vraag. Het gaat erom waar het document berust. Als het berust bij het bestuursorgaan, dan valt het eronder. Het is niet per se het bestuursorgaan dat daar vertegenwoordigd is, maar als het daar berust dan valt het eronder.

 

De heer Koole (PvdA):

Zo had ik het ook begrepen, maar ik dacht dat de inzet van de heer Van Hattem was dat als een wethouder naar zo’n informeel overleg gaat, zoals een klimaattafel, de stukken die daar aanwezig zijn en die in handen komen van de wethouder, onder de Woo vallen. Maar dat is toch niet zo?

 

De heer Sneller:

Nee, tenzij ze vervolgens komen te berusten onder het bestuursorgaan waar de wethouder bij hoort. Dat is misschien ook de vraag die u heeft gesteld over de formele besluitvorming, maar dat zijn dan meer de interne adviezen die zouden zijn opgesteld daarvoor. Ik weet niet of u daarop doelt. Maar als u doelt op de gedeputeerde zoals genoemd in lid 3, dan wijs ik ook op wat we er in de schriftelijke beantwoording over hebben gezegd. Dat betreft een amendement dat er in is gekomen, wellicht wat ongelukkig geformuleerd, maar dat ziet ook breder op de besluitvorming van niet alleen het college van Gedeputeerde Staten maar ook individuele gedeputeerden, wethouders en ministers.

 

De heer Koole (PvdA):

Het blijft wat ongelukkig geformuleerd dat waar de wet ziet op bestuursorganen dan ineens wethouders en gedeputeerden worden opgevoerd terwijl alle andere eigenlijk bestuursorganen zijn. Dat is een beetje ongelukkig, maar goed, het antwoord heb ik wel begrepen. Het valt er kennelijk toch ook onder. Als een wethouder alleen iets in handen krijgt als onderdeel van het bestuursorgaan dan berust het bij het bestuursorgaan en is het daardoor toch onderdeel van de Woo.

 

De heer Sneller:

In de eerste variant, als het berust bij het bestuursorgaan, valt het onder de Woo, onder dit specifieke artikel. Als het betrokken is bij de door u zelf aangehaalde frase “bij de formele bestuurlijke besluitvorming”, dan valt het onder dat artikel. En dan hoeft het niet eens meer bij het bestuursorgaan te berusten, maar gaat het erom wat de individuele gedeputeerde, wethouder of minister heeft.

 

De heer Van Hattem (PVV):

Toch even in alle scherpte. Een wethouder, een gedeputeerde of een minister die vanuit zijn rol stukken onder zich heeft, treedt toch altijd op namens dat bestuursorgaan? Hij is geen wethouder op individuele titel. Iemand is namens het bestuursorgaan waar hij deel van uitmaakt bij een overleg of een koepel aanwezig. Iemand zit er dus altijd uit hoofde van de functie van het college. Het is dan toch per definitie zo dat het onder dat bestuursorgaan valt?

 

De heer Sneller:

Ik heb het gevoel dat ik in een zijstraat word gelokt, dus laat ik hier in tweede termijn op terugkomen. De hoofdregel luidt: als het bij het bestuursorgaan berust, dan valt het onder de Woo.

 

De heer Talsma (ChristenUnie):

Geen zijstraat wat mij betreft, maar wel even deze vraag omdat ik het langzamerhand niet meer helemaal begrijp. Betekent dat dus ook dat als die fictieve wethouder die naar een bepaalde overlegtafel of weet ik veel wat gaat, besluit de stukken niet mee te nemen, die stukken dan opeens niet onder de werking van de Woo vallen, omdat ze dan niet berusten bij het bestuursorgaan? Begrijp ik het dan goed?

 

De heer Sneller:

Misschien moet ik even ingaan op de vraag wat “berusten” betekent. Kijk, het is niet: als het niet in het informatiemanagementsysteem staat, dan berust het er niet. Het is wel degelijk zo dat als het slecht gearchiveerd in de kelder ligt, het er wel degelijk kan berusten. Er zit zelfs in artikel 4.2 ook een bepaalde zoekplicht om vervolgens naslag te doen bij andere. Het is dus niet zo strikt als u het nu definieert.

Dan was er een vraag gesteld over VWS, over de recente Wob-verzoeken daar en hoe daarmee om is gegaan. De heer Snels en ik hebben daar vorig jaar inderdaad ook vragen over gesteld, als gewone woordvoerders, zal ik maar zeggen. De vraag was: is het een tikkeltje naïef om te denken dat het anders was gegaan onder de Woo? Dat gaat weer terug naar de vraag: is er nou sprake van onwil of van onkunde? Ik zie in ieder geval van de buitenkant dat er zo meteen per oktober 100 juristen bezig zijn om te kijken naar die documenten. Niet per se met het zoeken van de documenten om te kijken of men ze kan vinden, maar ook om te kijken wat er moet worden weggelaten en wat er openbaar kan worden gemaakt op basis van de uitzonderingsgronden, de concurrentiegevoelige informatie et cetera. Maar wat er volgens mij, in ieder geval over enige tijd, anders zal zijn onder de Woo, is dat de informatiehuishouding als zodanig beter op orde is. Als het goed is, is er ook beter van tevoren nagedacht over de vraag hoe we deze informatie inrichten op documentniveau, maar ook voor de hele aanpak van de coronacrisis, als die informatie zo meteen toch openbaar moet worden gemaakt. Dan heb je veel minder tijd nodig om achteraf alle genomen besluiten en alle documenten door te nemen en te bepalen wat er wel en niet openbaar kan worden gemaakt. Want dat is de voornaamste bottleneck op dit moment.

 

De heer Schalk (SGP):

Betekent het laatste dat de heer Sneller zegt dat alle documenten die in die systemen terechtkomen de zwarte lak al hebben?

 

De heer Sneller:

In zekere zin, zoals ik ook al in antwoord op eerdere vragen stelde. Als je van tevoren weet dat in deze paragraaf altijd het huisadres van de contractant staat — ik noem maar iets — dan weet je dat, als je het openbaar gaat maken, die macro, dat deel van het model, wordt weggelakt. In die zin zou je kunnen stellen dat het inderdaad privacy by design wordt en dat het zo meteen al van tevoren wordt weggelakt.

 

De heer Schalk (SGP):

Dat scheelt uiteraard voor de privacygevoelige dingen, maar het betekent dat degene die het document maakt al moet aangeven: let op, dat en dat moet eruit, want zodra ik het geproduceerd heb, wordt het openbaar.

 

De heer Sneller:

Ja, zo meteen staat ook in de wet welke documenten dat zijn. De heer Snels heeft zojuist uitgelegd dat het belangrijk is dat sommige van die voorschriften heel gedetailleerd zijn, zodat dat vervolgens door de mensen kan worden geoperationaliseerd in het systeem.

 

De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):

Ik ben het met de verdediger eens dat het van tevoren wordt ingekaderd en dat er beter over zou kunnen worden nagedacht. Maar is de verdediger niet bang dat door er van tevoren veel meer over na te denken, bij onwil of bij andere wensen juist ook van tevoren beter wordt nagedacht over hoe dat niet in de openbaarheid kan komen? Met die gedetailleerde regelgeving biedt de Woo misschien juist meer kansen om, als je dat echt niet wilt, dat te vermijden.

 

De heer Sneller:

Die angst heb ik niet, omdat de uitzonderingsgronden in de toekomst niet per definitie meer ruimte zouden bieden om meer weg te kunnen laten. Sterker nog, er zijn een aantal redenen om te denken dat de reikwijdte minder wordt in de uitzonderingen. De heer Snels heeft ook gezegd dat dat uit de wet volgt. Ik heb eerder het gevoel dat er zo meteen meer informatie openbaar zal worden dan minder.

Dan kom ik bij die actieve openbaarmaking. Misschien kan ik een deel van de zorgen daarover wegnemen. In de inwerkingtreding is opgenomen dat, als de wet wordt aangenomen en ondertekend, deze zes maanden na plaatsing in het Staatsblad in werking zal treden. Dat geldt niet voor de actieve openbaarmaking. Daar staat dat per categorie documenten per koninklijk besluit een aparte inwerkingtredingsdatum kan worden bepaald. Daar staat ook nog dat per ministeriële regeling kan worden bepaald dat voor bepaalde bestuursorganen de inwerkingtreding nog wat langer wordt uitgesteld omdat ze er niet klaar voor zijn. Dat is enerzijds om intern de processen op orde te krijgen. Daar hebben we het net over gehad. Maar dat geldt ook voor het al aangehaalde Platform Open Overheidsinformatie. De heer Van der Burg vroeg al aandacht voor de berichten van de koepels van de decentrale overheden en ik heb gehoord dat dit, in dit geval niet voor zichzelf maar namens de decentrale overheden, voor vertraging kan leiden. Daarvoor is die gefaseerde invoering bedacht. Ik snap dat zij hun tijd nodig hebben en tegelijkertijd zie ik ook de spanning dat we ervoor moeten zorgen dat het niet op orde zijn van het PLOOI geen reden wordt om onnodig ver uit te stellen. Dat betekent ook dat ik mij schaar aan hun kant door de minister aan te sporen om daar voortgang mee te maken. Ik zie daar wel progressie in.

 

De heer Van der Burg (VVD):

Er werd gezegd: “ik begrijp dat zij hun tijd nodig hebben om”. Maar als ik de vraag van VNG en IPO goed begrijp, zit het er niet zozeer op dat “zij hun tijd nodig hebben om”, maar zijn ze bang dat “ze”, in dit geval in Den Haag, ook gebruikmaken van PLOOI en zo’n beslag leggen op het PLOOI-systeem, dat zij, zijnde de VNG, gemeentes en provincies in dit geval, daardoor in het gedrang komen. Volgens mij is de angst van VNG en IPO dat het niet zozeer ligt bij hun voorbereiding, als wel bij het Haagse gebruik. Heb ik dat goed begrepen? Zo ja, dan ligt er een vervolgvraag aan de minister om dit in haar schema goed mee te nemen.

 

De heer Sneller:

De heer Van der Burg heeft het helemaal goed begrepen. Ik heb aan de ene kant begrip. Sommige gemeenten zullen hier nog wel de nodige tijd voor nodig hebben om dat intern op orde te krijgen. Vervolgens zeggen zij: we hebben PLOOI wel nodig, want anders kunnen we dit niet gaan doen. Als deze wet wordt aangenomen, is het door die gefaseerde invoering niet zo dat het na zes maanden per se helemaal klaar moet zijn. Maar wij delen het gevoel van urgentie. Laten we zorgen … Laat de minister zorgen dat het dan op orde is.

 

De heer Van Hattem (PVV):

Het verbaast mij eigenlijk een beetje dat VNG en IPO als privaatrechtelijke organisaties worden uitgesloten van deze wet. Tegelijkertijd zijn ze wel onderdeel van dit debat, omdat ze hun zorgen uiten. Dat mogen ze op zich prima, maar dat vraagt toch wel een stukje discussie over welke rol deze organisaties nu gaan spelen bij de uitvoering van deze wet. Het punt is dat er een uitvoeringsorganisatie is voor opgetuigd, BIJ12, vanuit het IPO. Vanuit verschillende provincies zijn daar uitvoeringstaken van provincies ondergebracht bij één organisatie die onder het IPO valt. Daar wordt dus een publieke uitvoeringstaak onder een privaatrechtelijke organisatie geplaatst. Ik hoor toch graag van de verdedigers van het wetsvoorstel — zo noem ik jullie nu maar even — of het inderdaad de bedoeling is dat deze uitvoeringsorganisaties, die publiekrechtelijk zijn ingesteld maar onder een privaatrechtelijk clubje vallen, toch onder de strekking van de Wet open overheid gaan vallen. Dat lijkt me namelijk een heel relevante vraag voor de uitvoerbaarheid van deze wet. Dat moeten we vanavond vaststellen.

 

De heer Sneller:

Dan ga ik daar later vanavond een gedegen antwoord op geven.

Dan kom ik bij de vraag van de heer Ganzevoort over de adviezen van de Raad van State. Hij zei: zou het niet zo moeten zijn dat er nooit directe openbaarmaking volgt bij toekomstige inwerkingtreding. Volgens mij is hier het belang dat er, als er anticiperende effecten kunnen zijn, bij hoge uitzondering een beroep kan worden gedaan op deze clausule. Tegelijkertijd is het inderdaad aan de minister om dat te vragen in de adviesaanvraag. De Raad van State kan daar dan niet zelf van afwijken, maar kan in zijn advies uiteraard wel zeggen: van ons had dit niet gehoeven en wij denken dat het gewoon openbaar kan worden. Dan is het weer aan de Kamers om daar iets van te vinden. Ik ben het helemaal eens met de heer Ganzevoort dat dit voor strikte uitzonderingen is.

 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dat laatste is inderdaad heel fijn. Het is ook duidelijk. De heer Sneller heeft het over het anticiperende. Mijn interpretatie is dat dit eigenlijk alleen maar zou kunnen gelden met terugwerkende kracht. Deelt de heer Sneller dat?

 

De heer Sneller:

Sommige wetsvoorstellen hebben ook terugwerkende kracht tot het moment van indiening. Als u die categorie ook bedoelt, denk ik inderdaad dat dat de enige categorie is. U noemde ook spoedwetten. Ik zie nog niet helemaal hoe die er ook onder zouden kunnen vallen, behalve als de spoedprocedure echt heel snel is.

 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

We hebben de wet voor Sint-Eustatius gehad. Als daar al eerder informatie naar buiten zou zijn gelekt, was dat heel ingewikkeld geweest. Iedereen snapt dat dat nodig is. Dat geldt ook voor een wet die met terugwerkende kracht in werking treedt op het moment van indiening. Ook daar snapt iedereen dat. Maar als er tussen het moment van het aannemen van de wet en het moment van inwerkingtreding nog tijd zit, is er altijd nog anticipatiegedrag mogelijk. Mijn interpretatie is dat dat zich per definitie niet leent voor deze clausule.

 

De heer Sneller:

Nee, het is met name de terugwerkende kracht. Dat ben ik van harte met u eens.

 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Een andere vraag die ik heb gesteld, is of wanneer de Raad van State van mening is dat zo’n verzoek niet aan de orde is, dat eigenlijk al de geldigheid van het verzoek van de regering ondergraaft. Is dat een goede interpretatie?

 

De heer Sneller:

De Raad van State heeft volgens deze formulering niet de vrijheid om het toch openbaar te maken.

 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Nee, niet volgens de letterlijke tekst. Wanneer de Raad van State intern zegt — want wij weten dat op dat moment niet — dat iets wel openbaar moet zijn, zou de regering moeten zeggen: we zouden dat verzoek niet moeten doen; daar is namelijk al discussie over en daarmee creëren we eigenlijk een nieuw probleem.

 

De heer Sneller:

Misschien bedoelt de heer Ganzevoort met “intern” eigenlijk “informeel”. Volgens mij kunnen ze dat ook gewoon in het advies opschrijven. Als dat dan bij de Kamers komt, zeggen wij dat de regering terughoudender dient te zijn, of nóg terughoudender.

 

De voorzitter:

Tot slot, meneer Ganzevoort.

 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Het zou voor mij helpen bij de wetsuitlegging als we met elkaar constateren dat in gevallen waarin de Raad van State het niet eens is met een verzoek om geheimhouding door de regering, de regering dat verzoek dan eigenlijk ook niet zou moeten doen. Het staat niet als zodanig in de tekst, maar bij de wetsuitlegging kun je wel degelijk zeggen dat de regering dat verzoek niet zou moeten doen. Of ze moeten met heel zware argumenten komen. Ik kan me niet voorstellen dat de Raad van State daarover zegt: daar zijn we het niet mee eens.

 

De heer Sneller:

Het is iets wat in de adviesaanvraag al aan de orde moet worden gesteld door de regering als ze om advies vraagt. Het is lastig voor de Raad van State om weer terug te gaan en om een nieuwe adviesaanvraag te vragen. Want dat is de procedure die u dan voorstelt: dat de adviesvraag heen en weer gaat, terwijl de relatie tussen de Raad van State en de regering volgens mij is dat de één advies vraagt en de ander advies geeft.

 

De heer Backer (D66):

Ik sluit me aan bij de interpretatie van de heer Ganzevoort en uw antwoord daarop. Ik denk eigenlijk alleen maar aan de fiscaliteit. Dat is de enige casus waarin ik het heb gemaakt. Is dat ook uw ervaring? Ik kijk even naar de heer Snels.

 

De heer Sneller:

Dat is het enige waar wij in de voorbereiding op kwamen, maar ik sluit niet uit dat er iets opkomt wat ook tot deze categorie kan behoren.

 

De heer Backer (D66):

Staatsveiligheid wellicht. Oké, dank u.

 

De heer Sneller:

Mevrouw Baay van 50PLUS heeft gevraagd waarom artikel 3.1, over de inspanningsverplichting tot openbaarmaking, verder is afgezwakt ten opzichte van artikel 8 van de Wet openbaarheid bestuur. Onze indruk is dat dit een gelijke formulering is en dat die niet per se is afgezwakt. In artikel 3.3 staat de echte verplichting tot openbaarmaking van bepaalde categorieën. Die gaat dus verder dan artikel 8 van de Wob. Dat staat met name daar. Wat mevrouw Baay als een escape heeft gezien, is eerder een nadere invulling van die inspanningsverplichting. Die wil daar niet per se aan afdoen.

 

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

Ik zie dat toch iets anders. Er staat heel nadrukkelijk “zonder onevenredige inspanning of kosten redelijkerwijs mogelijk is”. Daarmee creëer je natuurlijk toch twee voorwaarden die je als bestuursorgaan eventueel als je escape kunt zien.

 

De heer Sneller:

Die formulering komt uit een van de eerdere versies. Die was namelijk opener geformuleerd. Daarbij was de kritiek dat je altijd alles wel openbaar kunt maken, als je maar voldoende geld hebt. In het kader van de uitvoerbaarheid die de heer Snels heeft beschreven, is ervoor gekozen om deze formulering erin te brengen. Zo ontstaat er een evenwicht. Het is zeker niet de bedoeling dat er niets meer openbaar wordt gemaakt omdat dat te veel geld kost. Maar er zijn categorieën informatie waarbij openbaarmaking heel veel geld kost, terwijl dat relatief niet evenveel oplevert. Voor de categorieën die onder artikel 3.1 vallen, kan daar een beroep op worden gedaan. Dat geldt niet voor de categorieën die onder 3.3 vallen. Daarvoor geldt gewoon een verplichting.

Kamerstukken I 2021/22, nr. 1, item 11, p. 38-42 (Handelingen)

De heer Van Hattem (PVV):

Ik zou de minister ook niet willen vragen om exact op de casus in te gaan. Het gaat mij om het principe. In dit geval ging het niet om een Wob-verzoek, maar om de actieve informatieplicht richting de volksvertegenwoordigers. Als Provinciale Staten of een gemeenteraad een bepaald dossier voorgelegd krijgt en bepaalde raadsvoorstellen of een Statenvoorstel moet beoordelen, maar er ontbreken belangrijke gegevens, moet een volksvertegenwoordiger bij het betrokken college gaan trekken en zeuren om die gegevens te krijgen. Dan krijgt die een hoop stukken alleen maar zwartgelakt of helemaal niet. Op die situatie had ik graag een reflectie van de minister, hoe daarmee onder de Woo moet worden omgegaan. Of het dan ook echt zo is dat, als bepaalde achtergronddossiers beschikbaar zijn, volksvertegenwoordigers die ook makkelijk kunnen krijgen en dat er dan niet meteen op de rem wordt getrapt vanuit colleges, van: wacht even, dit zou nog weleens bedrijfsgevoelige informatie kunnen zijn. Kan de minister aangeven hoe volksvertegenwoordigers dan beter in stelling kunnen worden gebracht in de uitoefening van hun taak?

 

Minister Ollongren:

Nogmaals, ik weet niet of de heer Van Hattem hier een specifieke casus in gedachten heeft bij wat hij hier nu schetst. In mijn beleving zou het nu al niet op deze manier moeten gaan. Het is nu al zo dat als volksvertegenwoordigers — en het maakt niet uit of dat senatoren zijn of Tweede Kamerleden of Statenleden of raadsleden — vragen om informatie, de wethouder, gedeputeerde of de minister gewoon zijn best moet doen om die informatie te verstrekken. Daar hebben we wat mij betreft de Woo niet voor nodig. Er kunnen redenen zijn waarom bepaalde informatie niet kan worden verstrekt. Dan moet dat vervolgens worden gemotiveerd.

 

De voorzitter:

Nog kort meneer Van Hattem.

 

De heer Van Hattem (PVV):

Maar daar zit juist de crux. Bepaalde informatie wordt vaak niet verstrekt. Dan zou het gaan om bedrijfsgevoelige informatie, dus verstrekt men die niet. Of de gevraagde informatie zou nog in een fase van onderhandelingen zitten, waardoor er meteen hele dossiers niet beschikbaar worden gesteld, terwijl het vaak maar om een beperkt deel van die informatie gaat. Kan de minister aangeven hoe volksvertegenwoordigers onder de Woo effectiever in stelling kunnen worden gebracht, zodat ze niet steeds tegen die uitzonderingen op hoeven te boksen en echt van informatie worden voorzien?

 

Minister Ollongren:

De heer Van Hattem heeft dat net ook aan de initiatiefnemers gevraagd, maar nogmaals, daar hebben we de Woo niet eens voor nodig. Ik vind echt dat de volksvertegenwoordiging gewoon recht heeft op informatie en als die informatie niet in het openbaar kan worden verstrekt, dan wordt die vertrouwelijk verstrekt. Als die niet helemaal volledig kan worden verstrekt vanwege privacyoverwegingen, dan wordt dat er uitgehaald, maar dat moet iedere keer gemotiveerd worden. Dus nogmaals, Wob of Woo maakt helemaal niet uit. De volksvertegenwoordiging moet gewoon worden geïnformeerd.

Kamerstukken I 2021/22, nr. 1, item 11, p. 52-53 (Handelingen)

MinisterOllongren:

De andere vraag ging over de informatie van het bestuurlijk overleg en de regietafels. Welke informatie van overlegtafels openbaar kan worden gemaakt, moet toch echt van geval tot geval worden beoordeeld. Ik kan niet zomaar zeggen dat dat in dit geval door de Woo verandert. Nee, er zijn twee afzonderlijke regimes. Dat is het regime van artikel 68 van de Grondwet, dat gaat over informatie aan de Kamers. De Woo gaat natuurlijk niet over de informatievoorziening aan de Kamers. Wij hebben het volgende afgesproken: als de Kamer om een specifiek stuk vraagt, dan kan dat specifieke stuk gewoon worden verstrekt, tenzij het belang van de Staat aan de orde is. Dit kabinet heeft dat heel expliciet gemaakt en dit ook in het debat met de Tweede Kamer gezegd.

 

De voorzitter:

Kortom, meneer Van Hattem, we gaan nu echt naar de tweede termijn.

 

De heer Van Hattem (PVV):

Misschien nog heel kort iets over de regietafels. We hebben het nu niet over artikel 68 van de Grondwet. Stel dat een burger straks op basis van de Woo om verslagen van de regietafels vraagt, hoe wordt dan de duiding en beoordeling van zo’n fenomeen als regietafels? Als we het dan toch over een open en transparante grondhouding bij de overheid hebben, geldt die dan in een keer niet meer als het een regietafel betreft?

 

Minister Ollongren:

Open en transparant zou het algemene uitgangspunt moeten zijn, maar we moeten ook juridisch een beetje precies zijn. Feit is wel dat de genoemde overlegtafels geen bestuursorgaan in de zin van de Woo zijn. Het leidt dus niet tot een automatisme. Zoals ik net al zei, zouden deelnemers aan die tafels wel een bestuursorgaan kunnen zijn, bijvoorbeeld een departement. Over de koepelorganisaties hebben we het al gehad. Koepelorganisaties als zodanig zijn geen bestuursorgaan en vallen dus niet onder de Woo. Ook hiervoor geldt dat in sommige gevallen het verzoek kan worden gedaan en de informatie ook kan worden verstrekt, maar dat er in andere gevallen misschien wel andere manieren zijn om het parlement te informeren. Heel vaak sturen dat soort tafels gewoon brieven naar de Kamer waarin dat allemaal terug te lezen is. Ik kan er dus niet een klip-en-klaar een ja- of nee-antwoord op geven, maar volgens mij zit het in elkaar zoals ik het nu schets.

Kamerstukken I 2021/22, nr. 1, item 11, p. 56 -57 (Handelingen)

[De heer Sneller:]

Dan de vraag over de actieve inlichtingenplicht van het college van burgemeester en wethouders richting de gemeenteraad en de verhouding tot de Woo. Volgens mij had de heer Van Hattem dat debat ook eventjes met de minister. Daar gaat het net als met artikel 68 van de Grondwet over twee verschillende verhoudingen. De actieve inlichtingenplicht tussen volksvertegenwoordiging en college staat in principe buiten wat de Woo vervolgens regelt en vermag.

Kamerstukken I 2021/22, nr. 1, item 11, p. 66 (Handelingen)