Selecteer een pagina

Artikel 10.3 Inwerkingtreding

1. Deze wet treedt, met uitzondering van artikel 3.3, eerste en tweede lid, in werking met ingang van de eerste dag van de zevende kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

2. Artikel 3.3, eerste en tweede lid, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Parlementaire behandeling

  • Wetsvoorstel Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 8)
  • Artikelsgewijze toelichting Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 9)
  • Tweede Nota van Wijziging Wet open overheid ( 33 328, nr. 14)
  • Derde Nota van Wijziging Wet open overheid ( 33 328, nr. 20)
  • Gewijzigd amendement dat regelt dat het aanstellen van een Informatiecommissaris pas geschiedt na de te houden evaluatie van de Wet open overheid en indien deze evaluatie heeft uitgewezen dat behoefte bestaat aan een dergelijke commissaris (33 328, nr. 34)
  • Wetsvoorstel novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 8)
  • Memorie van Toelichting novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 9)
  • Nadere memorie van antwoord (33 328, nr. S)
  • Brief minister met de reactie op in het nader voorlopig verslag gestelde vragen (33 328, nr. T)

Wetsvoorstel Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 8)

Artikel 10.3 Inwerkingtreding

  1. Deze wet treedt, met uitzondering van artikel 3.2, in werking met ingang van de eerste dag van de zevende kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
  1. Artikel 3.2 treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 8, p. 20 (VvW n.a.v. advies RvS)

Artikelsgewijze toelichting Woo n.a.v. advies RvS (33 328, nr. 9)

Deze wet treedt in werking een half jaar na publicatie in het Staatsblad. Voor artikel 3.2 geldt dat hiervoor bij koninklijk besluit een ander tijdstip kan worden vastgesteld, in verband met de noodzakelijke voorbereidingen die de organen moeten treffen. Gedacht moet worden aan een periode van vijf jaar, maar de praktijk moet uitwijzen welke termijn nodig zal zijn.

Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 9, p. 20 (MvT n.a.v. advies RvS)

Tweede Nota van Wijziging Wet open overheid ( 33 328, nr. 14)

Artikel 10.3 wordt als volgt gewijzigd:

  1. In het eerste lid wordt «artikel 3.2» vervangen door: de artikelen 3.2, 8.3 en 8.4.
  2. Een lid wordt toegevoegd, luidende:
  3. De artikelen 8.3 en 8.4 treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, met dien verstande dat tot de datum van inwerkingtreding, bedoeld in het eerste lid, in deze artikelen voor «deze wet» wordt gelezen: Wet openbaarheid van bestuur.

Kamerstukken II 2014/15, 33 328, nr. 14, p. 10-11 (2eNvW)

Tweede Nota van Wijziging Wet open overheid (33 328, nr. 14) – artikelsgewijze toelichting

Artikel 10.3

In artikel 10.3 wordt bepaald dat de afschaffing van de dwangsom en de aanscherping van het beroep wegens niet tijdig beslissen in werking treden daags na publicatie van de wet in het Staatsblad. Dit in afwijking van de hoofdregel dat de meeste artikelen in deze wet pas na een half jaar inwerking treden. Omdat in de periode tot de inwerkingtreding van de overige artikelen van dit wetsvoorstel de wet openbaarheid van bestuur nog van kracht is, wordt tevens bepaald dat gedurende die periode de afschaffing van de dwangsom en de aanscherping van het beroep wegens niet tijdig beslissen van toepassing is op beslissingen op grond van de Wob. Deze inwerkingtreding heeft onmiddellijke werking. Dit betekent dat bij een lopend beroep tegen niet tijdig beslissen de bestuursrechter artikel 8.3 kan toepassen en dat een op het moment van inwerkingtreding niet verbeurde dwangsom ook niet meer vervalt. Reeds verbeurde dwangsommen blijven echter verbeurd. Voor zover op het tijdstip van inwerkingtreding de dwangsom gedeeltelijk is verbeurd, blijft dit deel verbeurd, maar loopt de verbeurde dwangsom niet verder op.

Kamerstukken II 2014/15, 33 328, nr. 14, p. 21 (2eNvW)

Derde Nota van Wijziging Wet open overheid ( 33 328, nr. 20)

Artikel 10.3 komt te luiden:

Artikel 10.3 Inwerkingtreding

  1. Deze wet treedt, met uitzondering van de artikelen 3.2, 8.3, 8.4, 9.1, onderdelen A, B, C en D, 9.3, onderdelen C, D en E, en 9.61 en hoofdstuk 7 in werking met ingang van de eerste dag van de zevende kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
  2. Artikel 3.2 treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
  3. Hoofdstuk 7, artikel 9.1, onderdelen A, B, C en D, en artikel 9.3, onderdelen C, D en E, treden in werking vier jaren na het tijdstip, bedoeld in het eerste lid.
  4. De artikelen 8.3, 8.4, en 9.61 treden in werking met ingang van de eerste dag van de derde maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, met dien verstande dat tot de datum van inwerkingtreding, bedoeld in het eerste lid, in deze artikelen voor «deze wet» wordt gelezen: Wet openbaarheid van bestuur.

Kamerstukken II 2015/16, 33 328, nr. 20, p. 4-5 (3eNvW)

Derde Nota van Wijziging Wet open overheid ( 33 328, nr. 20) – artikelsgewijze toelichting

Samenloop raadplegend referendum (17)

Artikel 10.3, derde lid, bevat een voorziening op grond waarvan de voorgestelde artikelen 8.3 en 8.4 tot afschaffing van de dwangsomregeling (en artikel 9.61 met dezelfde bepalingen in de Wet hergebruik van overheidsinformatie) met ingang van de dag na publicatie in het Staatsblad van de Woo tot de inwerkingtreding van de Woo van overeenkomstige toepassing zijn op de Wob. Op 1 juli 2015 is de Wet raadgevend referendum in werking getreden. Op grond van artikel 8, eerste lid, van die wet treden onderdelen van wetten op zijn vroegst in werking als vast staat dat over de nieuwe wet geen referendum wordt gehouden. Inwerkingtredingsbepalingen die hiermee in strijd zijn, worden op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wet raadgevend referendum van rechtswege opgeschort tot acht weken na de mededeling van het besluit dat over een wet een referendum kan worden gehouden. De huidige inwerkingtredingsbepaling is dus in strijd met de Wet raadgevend referendum. Om die strijd te vermijden is de inwerkingtreding van het afschaffen van de dwangsomregeling gesteld op een tijdstip dat ligt na achtweken na de mededeling dat over de Woo een referendum kan worden gehouden.

Kamerstukken II 2015/16, 33 328, nr. 20, p. 8 (3eNvW)

Gewijzigd amendement dat regelt dat het aanstellen van een Informatiecommissaris pas geschiedt na de te houden evaluatie van de Wet open overheid en indien deze evaluatie heeft uitgewezen dat behoefte bestaat aan een dergelijke commissaris (33 328, nr. 34)

Artikel 10.3 wordt als volgt gewijzigd:

  1. In het eerste lid wordt «9.1, onderdelen A, B, C en D, 9.3, onderdelen C, D en E, en 9.61 en hoofdstuk 7» vervangen door: en 9.61.
  2. Het derde lid vervalt.

Kamerstukken II 2015/16, 33 328, nr. 34, p. 2 (amendement)

Toelichting

Dit amendement regelt dat het aanstellen van een Informatiecommissaris pas geschiedt na de te houden evaluatie van de Wet open overheid en deze evaluatie heeft uitgewezen dat er behoefte aan zo’n commissaris bestaat. Er wordt dus niet automatisch vier jaar na inwerkingtreding van deze wet een Informatiecommissaris aangesteld. Mocht de evaluatie uitwijzen dat er een Informatiecommissaris moet komen, dan wordt deze bij wet ingesteld. Dan wordt ook bepaald wat de taken en bevoegdheden van de Informatiecommissaris zijn en waar deze functionaris wordt ondergebracht.

Wetstechnisch is dit amendement vormgegeven door het laten vervallen van hoofdstuk 7 van de WOO. Voorts is de evaluatiebepaling in artikel 8.9 aangepast. Bij de evaluatie wordt in ieder geval aandacht besteed aan de noodzaak tot het invoeren van een Informatiecommissaris. Naar aanleiding van die evaluatie kan worden bezien of de Informatiecommissaris al dan niet bij wet moet worden ingesteld, of dat hiervoor geen wet nodig is, zoals bij de Digicomissaris.

Kamerstukken II 2015/16, 33 328, nr. 34, p. 2 (amendement)

Wetsvoorstel novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 8)

Artikel 10.3 wordt als volgt gewijzigd:

  1. In het eerste lid wordt «de artikelen 3.2, 8.2, 8.4, en 9.61» vervangen door «artikel 3.3, eerste en tweede lid,».
  2. Het tweede lid komt te luiden:

2.Artikel 3.3, eerste en tweede lid, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  1. Het derde lid vervalt.

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 8, p. 18 (VvW novelle n.a.v. advies RvS)

Memorie van Toelichting novelle Woo n.a.v. advies RvS (35 112, nr. 9)

Artikel 10.3

Uit artikel 10.3 volgt dat de Woo, met uitzondering van artikel 3.3, eerste en tweede lid, in werking treedt zes maanden na publicatie in het Staatsblad. Artikel 3.3, eerste en tweede lid, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor onderdelen hiervan verschillend kan worden vastgesteld. Hiermee wordt de inwerkingtreding van de actieve openbaarheid gefaseerd. Voor zover onderdelen van artikel 3.3, eerste en tweede lid, nog niet in werking zijn getreden of op grond van een ministeriële regeling krachtens artikel 10.2 Woo voor een bestuursorgaan nog niet van toepassing zijn, vloeien uit de wel in werking getreden overige leden van artikel 3.3 en artikel 3.3a geen verplichtingen voor het bestuursorgaan voort.

Kamerstukken II 2019/20, 35 112, nr. 9, p. 67 (MvT novelle n.a.v. advies RvS)

Nadere memorie van antwoord (33 328, nr. S)

  1. Inwerkingtreding

Artikel 10.3 bepaalt dat artikel 3.3, eerste en tweede lid, in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Waarom noemt artikel 10.3 alleen het eerste en tweede lid, en niet het héle artikel 3.3? De leden 3 t/m 9 kunnen zonder de leden 1 en 2 toch niet toegepast worden, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Ze verwijzen immers geregeld naar de leden 1 en 2.

Op grond van artikel 10.3 bepaalt de regering ook het tijdstip waarop de actieve openbaarmakingsplicht die op de Kamers rust – bijvoorbeeld ten aanzien van ter behandeling ingekomen stukken, vergaderstukken als memo’s en ambtelijke toelichtingen, en verslagen – in werking treedt. Had het niet in de rede gelegen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie aan de initiatiefnemers en de regering, dat een ontwerp van een daartoe strekkend koninklijk besluit bij de Kamers wordt voorgehangen, zodat zij de regering daar nog over kunnen bevragen?

De initiatiefnemers erkennen dat de leden 3 tot en met 9 van artikel 3.3 Woo geen betekenis hebben zonder de inwerkingtreding van onderdelen van artikel 3.3, eerste en tweede lid, Woo. Artikel 3.3, eerste en tweede lid, Woo treedt gefaseerd in werking. Dat wil zeggen dat verschillende onderdelen in werking kunnen treden op het tijdstip dat de betrokken bestuursorganen aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Een alternatief voor de inwerkingtreding van de leden 3 tot en met 9 was geweest om deze leden in werking te laten treden met het eerste koninklijk besluit waarmee onderdelen van artikel 3.3, eerste en tweede lid, in werking zullen treden. De initiatiefnemers gaan ervan uit dat voorafgaand aan het oordeel dat een bepaald onderdeel in werking kan treden, hierover het benodigd bestuurlijk overleg zal plaatsvinden. Zij hebben niet overwogen om voor de Staten-Generaal een aparte voorziening te treffen, bijvoorbeeld door middel van een voorhangprocedure. De initiatiefnemers gaan ervan uit dat (na aanvaarding en bekrachtiging van de Woo) de implementatie geen politiek maar een organisatorisch vraagstuk is, waarbij een voorhangprocedure minder passend lijkt.

Kamerstukken I 2020/21, 33 328, nr. S, p. 8 (NMvA)

Brief minister met de reactie op in het nader voorlopig verslag gestelde vragen (33 328, nr. T)

Inwerkingtreding

Op grond van artikel 10.3 bepaalt de regering ook het tijdstip waarop de actieve openbaarmakingsplicht die op de Kamers rust – bijvoorbeeld ten aanzien van ter behandeling ingekomen stukken, vergaderstukken als memo’s en ambtelijke toelichtingen, en verslagen – in werking treedt. De leden van de PvdA-fractie vragen ook aan de regering, of het niet in de rede had gelegen dat een ontwerp van een daartoe strekkend koninklijk besluit bij de Kamers wordt voorgehangen, zodat zij de regering daar nog over kunnen bevragen.

In het wetsvoorstel geschiedt de inwerkingtreding van de actieve openbaarmakingsplicht inderdaad bij koninklijk besluit, dat voor onderdelen verschillend kan worden vastgesteld. In het eerste meerjarenplan verbetering informatiehuishouding uit 2018, dat alleen op het Rijk zag, is uitgegaan van drie groepen van categorieën van informatie (A, B, C) met het oog op de fasering van de actieve openbaarmaking. De basisindeling gaat uit van zaken die reeds openbaar zijn en waar de vindbaarheid soms van is te verbeteren (groep A). Daartoe behoren ook vergaderstukken en verslagen van de Kamers en hun commissies. Groep B bestaat uit nieuwe categorieën openbaar te maken informatie, met een laag volume, wat enige inspanning vereist. Daartoe behoren bij de Eerste en Tweede Kamer ter behandeling ingekomen stukken. Groep C bestaat uit nieuwe categorieën openbaar te maken informatie, met een hoog volume, wat een forse inspanning vraagt. Die hoofdindeling in groepen A, B en C zou ook bruikbaar zijn voor de actieve openbaarmakingsplicht die op de Kamers rust. Er is geen specifieke wettelijke voorziening getroffen voor overleg met de Kamers, maar niets staat eraan in de weg om een dergelijk overleg met de (griffie van de) Kamers over de fasering op te starten. Ik ben daartoe van harte bereid. Het voorschrijven van een voorhangprocedure voor de inwerkingtreding van (onderdelen van) een wet gebeurt slechts bij hoge uitzondering. De voorhangprocedure is doorgaans gereserveerd voor het regelen van betrokkenheid van het parlement bij materiële voorschriften die op een lager niveau worden vastgesteld.

Kamerstukken I 2020/21, 33 328, nr. T, p. 5 (Brief reactie op in het nader voorlopig verslag gestelde vragen)