Selecteer een pagina

5. Overgangsrecht en inwerkingtreding

In de Woo is nu bepaald dat de wet, met uitzondering van de bepalingen voor het register, in werking treedt na zes maanden na publicatie in het Staatsblad. Deze inwerkingtredingsbepaling wordt vervangen door een inwerkingtreding bij koninklijk besluit, mede om een gefaseerde invoering van de verplichting tot actieve openbaarmaking van categorieën informatie (artikel 3.3 Woo) mogelijk te maken (zie papagraaf 2.1).

Het inwerkingtredingsmoment geldt voor de gehele wet. Voor artikel 3.3 Woo kan echter per onderdeel een andere inwerkingtredingsdatum worden vastgesteld. Daarmee kan de regering dat onderdeel in werking laten treden zodra de betreffende bestuursorganen de wettelijke verplichtingen kunnen waarmaken. Het is ook mogelijk om een onderdeel in werking te laten treden en gelijktijdig voor bepaalde bestuursorganen bij ministeriële regeling een tijdelijke uitzondering te creëren. Op die manier kan een openbaarmakingsverplichting bijvoorbeeld voor het Rijk worden ingevoerd terwijl voor decentrale overheden de inwerkingtreding zal volgen op het voor hen eerste passende moment. Het opnemen van het meerjarenplan en het adviescollege dragen bij aan het bespoedigen van de volledige implementatie van de actieve openbaarmaking, zodat de overgangstermijn zo kort mogelijk is.

De Woo heeft met betrekking tot de actieve openbaarmaking eerbiedigende werking. Dat wil zeggen dat de verplichting tot actieve openbaarmaking niet geldt voor documenten die zijn opgesteld of ontvangen voordat de verplichting tot actieve openbaarmaking voor het bestuursorgaan in werking trad. In artikel 10.2a Woo is bepaald dat de verplichting tot actieve openbaarmaking alleen geldt vanaf het tijdstip dat die verplichting voor het betreffende bestuursorgaan in werking is getreden. Indien een dergelijke bepaling ook zou worden opgenomen voor verzoeken om informatie, zou dat leiden tot het naast elkaar bestaan van twee regimes die op één verzoek van toepassing zouden kunnen zijn. Dat zou leiden tot extra uitvoeringslasten, waarmee de praktijk naar het oordeel van de initiatiefnemers niet is gediend. De verschillen tussen de Wob en de Woo geven voor een overgangsrechtelijke voorziening geen aanleiding.

De ECB geeft in het advies van 4 september 2019 in overweging om ter wille van de rechtszekerheid te borgen dat informatie die voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Woo vertrouwelijk was ook vertrouwelijk blijft. Dit punt speelt met name bij informatie die berust bij DNB, maar ook bij de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) en op vertrouwelijk verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens waarop, als deze gegevens geen milieu-informatie betrof, voorheen een absolute uitzonderingsgrond van toepassing was en onder de Woo een relatieve. De initiatiefnemers zien naar aanleiding van dit advies aanleiding om voor DNB en AFM in artikel 10.2c een overgangsrechtelijke bepaling op te nemen. Deze bepaling wordt in de artikelsgewijze toelichting nader toegelicht.